Ongewenst in het geluk, onmisbaar in het verdriet: Het verhaal van een Nederlandse moeder

‘Waarom ben ik er eigenlijk nooit bij als er iets te vieren valt?’ De vraag galmt door mijn hoofd terwijl ik de vaatwasser uitruim. Mijn handen trillen lichtjes als ik het bord van Lotte neerzet, het meisje dat ik al bijna tien jaar mijn kleindochter noem, maar die me nog steeds met een zekere afstandelijkheid aankijkt.

‘Mam, kun je morgen op Lotte passen? Sophie en ik moeten allebei werken en de opvang is dicht.’ De stem van Bas klinkt gehaast aan de telefoon. Geen goedemorgen, geen hoe gaat het met je. Alleen de vraag, de verwachting. Ik slik. ‘Natuurlijk, Bas,’ antwoord ik zacht. ‘Ik ben er.’

Tien jaar geleden. Ik zie het nog zo voor me. De dag dat Bas me belde om te vertellen dat hij ging trouwen met Sophie. ‘We houden het klein, mam. Alleen wat vrienden en haar familie.’ Ik voelde de pijn als een messteek in mijn borst. Mijn eigen zoon, mijn enige kind, die mij niet uitnodigde op zijn bruiloft. ‘Maar waarom dan niet je eigen moeder?’ had ik gevraagd, mijn stem trillend van verdriet. ‘Mam, het is ingewikkeld. Sophie wil het liever zo. Het is haar tweede huwelijk, snap je?’

Ik snapte het niet. Ik snap het nog steeds niet.

De eerste jaren probeerde ik alles goed te maken. Ik bracht cadeautjes voor Lotte mee, bakte appeltaart voor Sophie, bood aan om te helpen met klussen in hun nieuwe huis in Utrecht. Maar telkens voelde ik me een buitenstaander. Sophie glimlachte beleefd, maar haar ogen bleven koud. Lotte hield zich schuil achter haar moeders rok.

‘Je hoeft niet zo je best te doen, mam,’ zei Bas op een dag terwijl hij zijn jas aantrok. ‘Sophie heeft tijd nodig om aan je te wennen.’ Maar de tijd verstreek en niets veranderde.

Nu, jaren later, ben ik onmisbaar geworden. Niet omdat ze me willen zien, maar omdat ze me nodig hebben. Als Lotte ziek is, bellen ze mij. Als er verhuisd moet worden, sta ik vooraan met dozen en tape. Als Bas en Sophie ruzie hebben – wat steeds vaker gebeurt – ben ik degene die Lotte opvangt en troost.

‘Oma, waarom huil je?’ vroeg Lotte laatst toen ze bij mij logeerde en ik dacht dat ze sliep. Ik schrok van haar vraag. ‘Omdat ik soms verdrietig ben,’ zei ik eerlijk. Ze kroop bij me op schoot en legde haar hoofd tegen mijn borst.

Sophie behandelt me als een soort huishoudster. Ze appt me boodschappenlijstjes door als ze weet dat ik kom oppassen: ‘Kun je melk meenemen? En misschien wat fruit voor Lotte?’ Nooit een bedankje, nooit een uitnodiging om samen te eten of iets leuks te doen.

Op familiefeestjes word ik niet gevraagd. Kerst vieren ze met Sophie’s ouders in Amersfoort; Pasen met vrienden in Zeeland. Mijn verjaardag vergeten ze steevast – behalve als ze oppas nodig hebben.

Afgelopen zomer was het weer raak. ‘Mam, kun je drie weken op Lotte passen? We willen met z’n tweeën naar Italië.’ Ik voelde de woede opborrelen, maar knikte toch weer braaf ja. Wat moest ik anders? Lotte keek me smekend aan; zij kan er niets aan doen.

Tijdens die weken groeiden Lotte en ik naar elkaar toe. We maakten wandelingen langs de Vecht, bakten pannenkoeken en lachten om oude foto’s van Bas als kind. Op een avond vroeg ze: ‘Oma, waarom woon jij alleen?’

Ik slikte en vertelde haar over opa Jan, die vijf jaar geleden overleed aan kanker. Hoe stil het huis sindsdien was geworden. Hoeveel ik van haar vader hield toen hij klein was – hoe we samen naar de Efteling gingen en hij altijd mijn hand vasthield bij het spookslot.

‘Waarom komt papa dan nooit meer alleen bij jou?’ vroeg ze zacht.

Die vraag bleef hangen.

Op een dag durfde ik het aan om Bas ermee te confronteren. ‘Bas,’ zei ik terwijl we samen in de tuin stonden, ‘waarom voel ik me altijd buitenstaander in jouw leven? Waarom mag ik er alleen zijn als jullie me nodig hebben?’

Hij keek weg, schraapte zijn keel. ‘Mam… Je weet hoe Sophie is. Ze vindt familie ingewikkeld.’

‘Maar jij bent toch ook familie?’ Mijn stem brak.

Hij zuchtte diep. ‘Ik weet het niet meer, mam.’

Die avond huilde ik harder dan ooit tevoren.

Soms denk ik terug aan vroeger, aan de tijd dat Bas nog klein was en alles vanzelf leek te gaan tussen ons. Hoe is het zover gekomen? Waar heb ik gefaald? Of is dit gewoon hoe het leven loopt?

Vorige week kreeg ik een appje van Sophie: ‘Kun je morgen Lotte ophalen van hockey? Wij redden het niet.’ Geen groet, geen dankjewel.

Ik stond op het punt om te antwoorden – maar liet mijn telefoon liggen.

Voor het eerst in jaren besloot ik voor mezelf te kiezen. Ik pakte mijn jas en liep naar buiten, de frisse herfstlucht in.

Misschien moet liefde niet altijd betekenen dat je jezelf wegcijfert tot er niets meer overblijft.

Hebben jullie dat ook wel eens gevoeld? Dat je onzichtbaar bent tot je nodig bent? Waar trek jij de grens tussen liefde geven en jezelf verliezen?