Als het verleden aanklopt: Het geheim van mijn dochter en de storm in ons gezin
‘Mam, doe open! Er klopt iemand aan!’ De stem van mijn man, Kees, galmt door de gang. Ik schrik op uit mijn gedachten. Buiten raast de wind, regen slaat tegen de ramen. Het is half twee ’s nachts. Wie belt er nu aan? Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik de deur open.
Voor me staat een meisje van een jaar of vier, druipend van de regen, met grote blauwe ogen die me aankijken alsof ze alles begrijpen. Naast haar ligt een briefje, haastig geschreven. Geen volwassene te bekennen. Mijn adem stokt. Kees komt achter me staan en pakt het briefje op. Zijn handen trillen.
‘Ze heet Noor,’ leest hij zacht voor. ‘Zorg alsjeblieft voor haar. Ik kan niet anders.’
Ik weet meteen wie dit geschreven heeft. Mijn dochter, Sanne. Drie jaar geleden verdween ze zonder een spoor achter te laten. Geen telefoontje, geen bericht, niets. We hebben alles geprobeerd: politie, flyers, Facebookgroepen. Alles bleef stil. En nu dit.
Noor kijkt me aan met diezelfde blik als Sanne vroeger had als ze iets verkeerds had gedaan en niet wist hoe ze het moest zeggen. Ik kniel neer en sla mijn armen om haar heen. Ze ruikt naar nat gras en iets vertrouwds wat ik niet kan plaatsen.
‘Kom maar binnen, meisje,’ fluister ik. Noor zegt niets, maar laat zich gewillig naar binnen leiden.
Kees sluit de deur en draait zich naar mij toe. ‘Wat nu, Marjan?’
Ik weet het niet. Alles in mij schreeuwt om antwoorden, maar ik voel ook een golf van liefde voor dit kleine meisje dat nu onze verantwoordelijkheid is.
De eerste dagen zijn een waas van telefoontjes naar de politie, jeugdzorg en slapeloze nachten. Noor zegt weinig, maar volgt me overal. Ze eet nauwelijks, slaapt onrustig en schrikt bij elk hard geluid.
Op een avond zit ik met haar op schoot in de oude schommelstoel die ooit van mijn moeder was. Ze draait met haar vingers aan een plukje haar.
‘Waar is mama?’ vraagt ze ineens zacht.
Mijn hart breekt. ‘Mama moest even weg, lieverd. Maar wij zorgen voor jou.’
Ze knikt alsof ze het begrijpt, maar haar ogen worden nat.
Kees en ik krijgen steeds vaker ruzie. Hij wil dat we Noor officieel aanmelden bij jeugdzorg, maar ik kan het niet over mijn hart verkrijgen haar weer kwijt te raken.
‘We weten niet waar Sanne is! Misschien komt ze terug!’ schreeuw ik op een avond.
‘En als ze dat niet doet? Wat dan? We zijn geen dertig meer, Marjan! Kunnen we dit nog wel?’
Zijn woorden snijden diep. Ik weet dat hij gelijk heeft, maar het idee om Noor te verliezen voelt als verraad aan Sanne én aan mezelf.
De dagen worden weken. Noor begint langzaam te ontdooien. Ze lacht als ik haar voorlees uit Jip en Janneke, tekent eindeloos regenbogen en vraagt steeds vaker om ‘oma’s pannenkoeken’. Maar elke nacht hoor ik haar zachtjes huilen in haar slaap.
Op een middag vind ik haar in de tuin bij de appelboom waar Sanne vroeger altijd in klom. Noor kijkt omhoog en fluistert: ‘Mama zei dat ze terugkomt als de appels rood zijn.’
Ik slik de brok in mijn keel weg en knik. ‘Dat hoop ik ook, lieverd.’
De buren beginnen te roddelen. ‘Heb je het gehoord? Marjan’s dochter is terug… of nou ja, haar kind dan.’
Op straat voel ik hun blikken prikken in mijn rug. Vriendinnen bellen minder vaak. Alleen mijn zus Els komt nog langs.
‘Je moet jezelf niet verliezen in dit alles,’ zegt ze terwijl ze koffie inschenkt.
‘Hoe kan ik anders? Ze is mijn kleindochter… En Sanne…’
Els legt haar hand op de mijne. ‘Misschien moet je accepteren dat Sanne haar eigen keuzes maakt, hoe pijnlijk ook.’
Maar hoe accepteer je dat je kind je verlaat? Hoe vergeef je haar dat ze haar eigen dochter bij jou achterlaat zonder uitleg?
Op een avond zit ik alleen aan tafel als de telefoon gaat. Een onbekend nummer.
‘Met Marjan.’
Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn.
‘Mam?’
Mijn hart slaat over. ‘Sanne? Waar ben je? Wat is er gebeurd?’
Ze snikt zachtjes. ‘Het spijt me zo… Ik kon niet anders…’
‘Waar ben je? Kom naar huis! Noor mist je… Wij missen je!’
‘Ik kan niet… Het is te gevaarlijk…’
‘Wat bedoel je? Sanne, wat is er aan de hand?’
Ze verbreekt de verbinding.
Ik staar minutenlang naar de telefoon in mijn hand. Kees vindt me later huilend op de keukenvloer.
De dagen daarna ben ik op van de zenuwen. Ik slaap nauwelijks, luister bij elk geluid of Sanne misschien toch voor de deur staat.
Noor merkt alles op. Op een ochtend kruipt ze bij me in bed en slaat haar armpjes om me heen.
‘Niet huilen, oma,’ fluistert ze.
Ik huil toch.
De politie vindt na weken eindelijk een spoor van Sanne: ze is gezien in Rotterdam, samen met een man die bekendstaat bij hen vanwege criminele activiteiten. Mijn wereld stort opnieuw in.
Kees wil dat we Noor officieel adopteren. ‘We kunnen niet blijven wachten op Sanne,’ zegt hij zacht.
Maar hoe geef je op? Hoe laat je los?
Noor wordt langzaam weer een vrolijk kind. Ze gaat naar school, maakt vriendjes en noemt mij steeds vaker ‘mama’ in plaats van ‘oma’. Elke keer breekt mijn hart een beetje meer.
Op een dag komt er post uit Rotterdam: een kaartje met alleen een getekend hartje en ‘Voor Noor’. Geen afzender, geen uitleg.
Ik weet dat het van Sanne is.
Op Noors zesde verjaardag hangen we slingers op en bakken we taart. Ze blaast haar kaarsjes uit en wenst: ‘Dat mama terugkomt.’
’s Avonds zit ik alleen in de tuin onder de appelboom. De appels zijn rood dit jaar.
Ik kijk omhoog naar de sterren en vraag me af: Heb ik gefaald als moeder? Kan liefde ooit genoeg zijn om het verleden te helen?
Wat zouden jullie doen als je kind verdwijnt en alleen haar kind achterlaat? Hoe vergeef je het onbegrijpelijke?