De Prijs van Vrede: Mijn Huwelijk op het Spel

‘Waarom luister je nooit naar mij, Marloes?’ Jeroens stem galmt door de keuken, scherp als het mes waarmee ik net wortels snijd. Mijn handen trillen. Ik kijk niet op, bang dat hij de tranen in mijn ogen ziet. ‘Ik luister wel, Jeroen,’ fluister ik, maar mijn stem klinkt zwak, verloren in het lawaai van de afzuigkap en zijn frustratie.

‘Altijd hetzelfde liedje,’ moppert hij. ‘Je doet gewoon wat je zelf wilt. Je denkt nooit aan mij.’

Het is dinsdagavond, de kinderen – Fleur en Bram – zitten boven huiswerk te maken. Ik voel hun aanwezigheid als een gewicht op mijn borst. Alles in mij wil schreeuwen, maar ik slik het in. Voor hen. Altijd voor hen.

Jeroen smijt zijn sleutels op tafel. ‘Ik ga naar buiten. Denk er maar eens over na.’ De voordeur slaat dicht. Ik blijf achter in de stilte, alleen met mijn gedachten en de geur van gebakken ui.

Hoe ben ik hier beland? Vroeger was Jeroen anders. Lief, zorgzaam zelfs. We leerden elkaar kennen op een feestje van mijn vriendin Sanne in Utrecht. Hij lachte om mijn grappen, hield mijn hand vast alsof hij me nooit meer wilde loslaten. Maar naarmate de jaren verstreken, veranderde er iets. Zijn liefde werd bezit, zijn zorgzaamheid controle.

‘Mama?’ Fleurs stem klinkt zacht vanaf de trap. ‘Is alles goed?’

Ik veeg snel mijn wangen droog. ‘Ja lieverd, alles is goed. Kom je zo eten?’

Ze knikt onzeker en verdwijnt weer naar boven. Ik voel me schuldig dat ze dit moet meemaken. Dat ik niet sterker ben.

’s Nachts lig ik wakker naast Jeroen, die zwaar ademend op zijn zij ligt. Mijn gedachten razen. Waarom kan ik niet gewoon zeggen wat ik voel? Waarom ben ik zo bang voor conflict? Mijn moeder zei altijd: ‘Een vrouw moet water bij de wijn doen.’ Maar hoeveel water kan een mens toevoegen voordat er geen wijn meer over is?

De volgende ochtend is Jeroen weer de charmante vader. Hij kust Fleur op haar voorhoofd, geeft Bram een high five en vraagt mij of ik nog koffie wil. Ik glimlach, maar het voelt als een masker dat steeds strakker trekt.

Op mijn werk bij de bibliotheek in Amersfoort probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Mijn collega Linda kijkt me onderzoekend aan tijdens de lunchpauze.

‘Gaat het wel goed met je?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik wil zeggen dat alles prima is, maar er ontsnapt een snik uit mijn keel. Linda schuift haar stoel dichterbij en legt haar hand op de mijne.

‘Je hoeft niet alles alleen te dragen, Marloes.’

Die woorden blijven hangen als ik die avond thuiskom. Jeroen zit op de bank voetbal te kijken, bierflesje in de hand. Ik wil hem vertellen hoe ik me voel, maar als ik begin over mijn dag, rolt hij met zijn ogen.

‘Kunnen we het alsjeblieft niet altijd over jouw gevoelens hebben? Ik heb ook een zware dag gehad.’

Mijn keel knijpt dicht. Ik slik mijn woorden weer in.

De weken gaan voorbij in een waas van ruzies en stiltes. De kinderen worden stiller, trekken zich terug op hun kamers. Op een avond hoor ik Fleur huilen in haar kamer. Ik ga naast haar zitten op bed.

‘Wat is er, lieverd?’

Ze snikt: ‘Waarom maken jullie altijd ruzie? Heb ik iets fout gedaan?’

Mijn hart breekt. ‘Nee meisje, jij hebt niks fout gedaan. Het ligt niet aan jou.’

Maar diep vanbinnen weet ik dat ik verantwoordelijk ben voor deze sfeer. Door te zwijgen houd ik het in stand.

Op een zondagmiddag, als Jeroen met Bram naar voetbaltraining is, belt mijn moeder onverwacht aan.

‘Je ziet er moe uit,’ zegt ze terwijl ze haar jas ophangt.

Ik barst in tranen uit en vertel haar alles: de ruzies, het gevoel dat ik mezelf kwijt ben, de angst om alleen te zijn.

Ze pakt mijn handen vast. ‘Marloes, je hoeft niet te blijven voor de schijn van harmonie. Jij verdient ook geluk.’

Die woorden zetten iets in beweging. Die nacht lig ik wakker en neem een besluit: ik moet praten met Jeroen, echt praten – niet om te vechten, maar om gehoord te worden.

De volgende avond wacht ik tot de kinderen slapen en ga naast hem zitten op de bank.

‘Jeroen, we moeten praten.’

Hij zucht diep. ‘Waarover nu weer?’

‘Over ons. Over hoe we met elkaar omgaan. Ik voel me niet gezien, niet gehoord.’

Hij lacht schamper. ‘Dus nu ben ik weer de boeman?’

‘Nee,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Maar ik kan zo niet verder. Ik wil dat we hulp zoeken.’

Hij staat op, loopt naar het raam en kijkt naar buiten. ‘Jij wilt altijd alles kapot analyseren. Misschien moet jij gewoon wat minder zeuren.’

Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Als jij niet wilt veranderen, dan weet ik niet of dit nog werkt tussen ons.’

Hij draait zich om, zijn ogen donker van woede en verdriet tegelijk. ‘Dus je wilt scheiden?’

Ik slik moeizaam. ‘Ik weet het niet meer, Jeroen. Maar zo kan het niet langer.’

De dagen daarna leven we langs elkaar heen als vreemden in hetzelfde huis. De kinderen voelen de spanning en vragen steeds vaker of ze bij vriendjes mogen spelen.

Op een avond komt Jeroen laat thuis van zijn werk – of zegt hij – en ruik ik parfum dat niet van mij is. Mijn maag draait om.

‘Waar was je?’ vraag ik voorzichtig.

Hij ontwijkt mijn blik. ‘Gewoon, werken.’

Ik weet genoeg.

Die nacht pak ik een tas met wat kleren voor mij en de kinderen en vertrek naar mijn moeder in Soest. Terwijl ik door de lege straten rijd, voel ik voor het eerst sinds jaren een sprankje hoop tussen alle angst en verdriet.

De weken bij mijn moeder zijn zwaar maar verhelderend. Fleur en Bram bloeien langzaam weer op zonder de constante spanning thuis. Ik zoek hulp bij een maatschappelijk werker en leer stapje voor stapje weer op mezelf te vertrouwen.

Jeroen belt vaak – eerst boos, dan smekend – maar ik houd voet bij stuk: eerst moet er iets veranderen voordat we verder kunnen.

Na maanden van gesprekken met een mediator besluiten we uit elkaar te gaan. Het doet pijn om het gezin te breken waar ik zo hard voor heb gevochten, maar het alternatief was mezelf verliezen.

Op een regenachtige middag zit ik alleen op een bankje in het park en kijk naar spelende kinderen in de plassen.

Was dit het waard? Heb ik gefaald als moeder of juist gewonnen als mens?

Misschien is er geen goed antwoord – alleen de moed om te kiezen voor jezelf als alles op het spel staat.