Op de rand van de afgrond: Mijn bekentenis als verrader

‘Hoe kon je dit doen, Thomas?’ De stem van mijn vrouw, Anneke, trilt door de keuken. Haar handen klemmen zich om de rand van het aanrecht, knokkels wit. Buiten slaat de regen tegen het raam, alsof de hemel zelf meedoet met haar woede.

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn keel voelt droog, mijn hoofd bonkt. Alles wat ik ooit zeker wist, is in één avond uit elkaar gevallen. ‘Anneke… het spijt me. Ik weet niet…’

‘Je weet niet?’ Haar ogen schieten vuur. ‘Je weet niet waarom je met haar naar bed bent gegaan? Je weet niet waarom je alles op het spel hebt gezet voor… voor een flirt?’

Ik kijk naar de vloer. De geur van haar koffie hangt nog in de lucht, maar het voelt alsof alles wat vertrouwd was, nu vergiftigd is. Ik hoor in mijn hoofd nog steeds de stem van Eva, die avond op het verjaardagsfeest van mijn collega Jeroen.

‘Je lacht zo mooi, Thomas,’ had ze gezegd, terwijl ze haar glas witte wijn tegen het mijne tikte. ‘Je lijkt me iemand die diep kan voelen.’

Ik had gelachen, ongemakkelijk, maar gevleid. Eva was anders dan Anneke: spontaan, direct, een beetje wild. Ze droeg een rode jurk die haar opviel tussen de grijze pakken en nette jurken van Jeroens vrienden. Ik voelde me gezien – echt gezien – op een manier die ik in jaren niet meer had gevoeld.

Die avond liep ik met haar naar buiten om te roken. De lucht was fris, de stad verlicht door duizenden lantaarns. Ze vertelde over haar jeugd in Amersfoort, haar dromen om ooit een eigen galerie te openen. Ik vertelde over mijn werk als docent geschiedenis op het Stedelijk Gymnasium, over mijn kinderen – Daan en Lotte – en hoe ik soms het gevoel had dat het leven aan me voorbij trok.

‘Je leeft maar één keer,’ zei Eva zachtjes. ‘Soms moet je springen.’

En ik sprong. Niet letterlijk, maar wel figuurlijk. We kusten onder een brug aan de Oudegracht, haar handen in mijn haar, mijn hart bonzend in mijn borstkas. Het voelde als thuiskomen en verdwalen tegelijk.

De weken daarna zochten we elkaar steeds vaker op. Stiekeme berichtjes tijdens de lespauzes, snelle ontmoetingen in haar appartement aan de rand van Utrecht. Elke keer als ik thuiskwam bij Anneke, voelde ik me schuldig – maar ook levendiger dan ooit.

Tot die ene avond. Anneke vond een berichtje op mijn telefoon: ‘Ik mis je nu al x Eva’. Ze stond in de deuropening van onze slaapkamer, haar gezicht bleek, haar ogen nat.

‘Is dit wat ik denk dat het is?’ vroeg ze zacht.

Ik kon niet meer liegen. Alles kwam eruit – de ontmoetingen, de gevoelens, de leugens. Anneke huilde niet; ze keek me alleen aan alsof ze me voor het eerst zag.

De dagen daarna waren een waas van stilte en spanning. Daan vroeg waarom mama niet meer met papa aan tafel wilde zitten. Lotte kroop ’s nachts bij mij in bed en fluisterde: ‘Papa, ga je weg?’

Ik wist het antwoord niet.

Anneke’s ouders kwamen langs. Haar vader, Kees, keek me aan met een mengeling van teleurstelling en woede. ‘Je hebt alles kapotgemaakt,’ zei hij. ‘Mijn dochter verdient beter.’

Mijn eigen moeder belde elke avond. ‘Thomas, jongen… waarom? Je had zo’n mooi gezin.’

Ik probeerde uit te leggen dat ik me verloren voelde, dat ik hunkerde naar iets wat ik niet kon benoemen. Maar niemand leek het te begrijpen – zelfs ikzelf niet.

Eva wilde verder met mij. Ze stuurde lange berichten vol verlangen en plannen voor een gezamenlijke toekomst. Maar elke keer als ik bij haar was, voelde ik me schuldig tegenover Anneke en de kinderen. En als ik thuis was, verlangde ik naar Eva’s warmte en aandacht.

Op een avond zat ik alleen op het bankje bij het Griftpark. De stad lag stil onder een dunne mist. Ik dacht aan hoe alles ooit zo simpel leek: trouwen met je jeugdliefde, samen kinderen krijgen, een huis kopen in een rustige wijk van Utrecht.

Nu voelde alles als drijfzand.

Anneke wilde praten over scheiden. ‘Ik kan je niet meer vertrouwen,’ zei ze met gebroken stem. ‘Maar ik wil ook niet dat de kinderen hun vader verliezen.’

We spraken af dat ik voorlopig op zolder zou slapen. Elke ochtend hoorde ik Lotte zachtjes huilen in haar kamer. Daan werd stiller; zijn cijfers op school kelderden.

Op een dag stond Eva voor mijn deur met een koffertje.

‘Kies voor mij,’ zei ze smekend. ‘We kunnen samen opnieuw beginnen.’

Maar toen ik haar daar zag staan – kwetsbaar, hoopvol – wist ik dat ik niet kon kiezen zonder iemand pijn te doen. En misschien was dat wel mijn grootste zwakte: altijd willen dat iedereen gelukkig is, terwijl ik zelf langzaam verdronk in schuldgevoel.

De maanden sleepten zich voort. Anneke en ik gingen in relatietherapie bij een vrouw in Zeist die zachte muziek draaide en ons liet praten over onze jeugdtrauma’s. Soms leek het alsof we dichter bij elkaar kwamen; soms voelde het alsof we vreemden waren die toevallig hetzelfde huis deelden.

Op een avond zat ik met Daan op zijn kamer.
‘Papa,’ vroeg hij plotseling, ‘waarom ben je zo verdrietig?’
Ik slikte en keek hem aan. ‘Omdat papa iets heel doms heeft gedaan,’ zei ik eerlijk. ‘En nu moet hij proberen het weer goed te maken.’
Daan knikte langzaam en legde zijn hand op de mijne.

De relatie met Eva doofde langzaam uit als een kaars zonder zuurstof. Ze verhuisde naar Rotterdam en stuurde me nog één laatste bericht: ‘Soms is liefde niet genoeg.’

Anneke en ik besloten uiteindelijk uit elkaar te gaan – niet uit woede, maar uit berusting. We bleven samen ouders voor Daan en Lotte; we deelden verjaardagen en schooluitvoeringen, maar sliepen nooit meer onder hetzelfde dak.

Nu woon ik in een klein appartement aan de rand van Utrecht. Soms hoor ik ’s avonds het gelach van andere gezinnen door de muren heen en vraag ik me af waar het misging – of ik ooit weer echt gelukkig zal zijn.

Was het verlangen naar iets nieuws het waard? Of heb ik alles opgeofferd voor een droom die nooit werkelijkheid kon worden?

Misschien is dat wel de vraag die ons allemaal bezighoudt: wanneer kies je voor jezelf – en wanneer voor de mensen die je liefhebt? Wat zou jij doen als je op de rand van de afgrond stond?