Als de Stilte Schreeuwt: Het Onvertelde Verhaal van Patricia en Alexander

‘Waarom luister je nooit écht naar me, Alexander?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer vastberaden te klinken. Het is vrijdagavond, de kinderen zijn bij mijn moeder, en de stilte in huis voelt als een koude deken. Alexander zucht diep, zijn blik gefixeerd op het scherm van zijn telefoon. ‘Patricia, kun je niet gewoon even rustig doen? Ik heb een lange dag gehad.’

Ik weet niet meer wanneer het precies begon, die afstand tussen ons. Misschien was het die dag dat hij voor de derde keer vergat dat ik jarig was. Of misschien was het toen ik hem vertelde over mijn promotie op het werk en hij alleen maar knikte, zonder op te kijken van zijn laptop. Maar nu, nu lijkt het alsof we vreemden zijn die toevallig hetzelfde dak delen in ons rijtjeshuis in Amersfoort.

‘Je begrijpt me niet,’ fluister ik. Mijn woorden dwarrelen neer op de keukentafel tussen de kruimels van het avondeten. Hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien wil ik je ook niet altijd begrijpen, Patricia. Je maakt overal een drama van.’

Die zin blijft hangen. Alsof hij een mes in mijn borst steekt. Vroeger lachten we samen om alles, zelfs om de regen die altijd viel als we naar het strand wilden gaan. Nu lijkt elke regenbui een voorbode van een nieuwe ruzie.

De volgende ochtend word ik wakker van het geluid van de regen tegen het raam. Alexander is al weg; hij heeft een vroege afspraak bij de sportschool. Ik staar naar het plafond en vraag me af wanneer ik voor het laatst gelukkig was. Mijn telefoon trilt: een appje van mijn zus Marieke. ‘Hoe gaat het met jullie?’ Ik typ: ‘Prima’, maar wis het weer. Wat moet ik zeggen? Dat ik me elke dag eenzamer voel?

Op zondag zitten we aan tafel met onze kinderen, Joris en Lotte. Ze kibbelen over wie de laatste pannenkoek mag. Alexander kijkt op van zijn krant en zegt: ‘Kunnen jullie niet één keer normaal doen?’ Zijn stem klinkt hard, bijna boos. Lotte schrikt en kijkt naar mij met grote ogen. Ik glimlach geruststellend, maar vanbinnen breek ik.

Na het eten ruim ik de tafel af. Alexander staat in de deuropening en zegt zacht: ‘Misschien moeten we gewoon even afstand nemen.’

‘Afstand nemen? Wat bedoel je daarmee?’ Mijn hart bonkt in mijn keel.

‘Ik weet het niet meer, Patricia. Het voelt alsof we alleen nog maar ruzie maken. Misschien is het beter als ik een tijdje bij mijn broer ga slapen.’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik knik alleen maar. ‘Doe wat je moet doen.’

Die nacht lig ik wakker in ons lege bed. Ik hoor het tikken van de regen op het dak en denk aan vroeger, aan onze eerste vakantie samen in Zeeland, aan hoe we urenlang konden praten zonder dat het ooit stil viel.

De dagen daarna zijn een waas van routine: kinderen naar school brengen, werken bij het notariskantoor, boodschappen doen bij de Albert Heijn, koken voor vier terwijl we nog maar met drie zijn. Joris vraagt na een paar dagen: ‘Komt papa nog terug?’ Ik slik en zeg: ‘Papa heeft even tijd voor zichzelf nodig.’

Marieke komt langs met appeltaart. Ze kijkt me doordringend aan terwijl ze haar jas ophangt. ‘Patricia, je hoeft dit niet alleen te doen.’

‘Ik weet het niet meer, Mariek,’ zeg ik zachtjes. ‘Misschien is dit gewoon hoe het hoort te gaan na vijftien jaar huwelijk.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, zo hoort het niet te gaan. Maar soms… soms groeien mensen uit elkaar.’

Een week later komt Alexander langs om wat spullen op te halen. We staan samen in de gang, ongemakkelijk dicht bij elkaar maar toch mijlenver verwijderd.

‘Hoe gaat het met de kinderen?’ vraagt hij.

‘Ze missen je,’ antwoord ik eerlijk.

Hij knikt langzaam. ‘Ik mis hen ook.’

Er valt een stilte die alles zegt wat we niet meer kunnen uitspreken.

Die avond vind ik een briefje op mijn kussen: ‘Sorry dat ik je pijn doe. Ik weet niet meer hoe we verder moeten.’

Ik huil zachtjes in het donker, terwijl Lotte naast me kruipt omdat ze bang is voor onweer.

Op een dag belt mijn moeder me op haar vaste lijn – ze weigert nog steeds een mobiele telefoon – en vraagt of ik even langskom voor koffie. In haar kleine appartementje ruikt het altijd naar versgebakken koekjes en herinneringen aan vroeger.

‘Patricia,’ zegt ze terwijl ze mijn hand vasthoudt, ‘soms moet je kiezen voor jezelf. Je kunt niet blijven vechten als je alleen vecht.’

Haar woorden blijven hangen als ik weer naar huis fiets door de motregen.

Op een woensdagavond zit ik aan tafel met Joris en Lotte als Alexander ineens binnenkomt, zonder te bellen of te appen.

‘Kunnen we praten?’ vraagt hij schor.

Ik stuur de kinderen naar boven en schenk twee kopjes thee in.

‘Ik weet niet of er nog iets te redden valt,’ begin ik voorzichtig.

Alexander kijkt me aan met rode ogen. ‘Ik heb nagedacht… Misschien hebben we te lang gedaan alsof alles goed was.’

‘Misschien wel,’ zeg ik zachtjes.

Hij pakt mijn hand vast – voor het eerst in maanden – en fluistert: ‘Het spijt me.’

We praten tot diep in de nacht over alles wat misging: over verwachtingen die nooit werden uitgesproken, over dromen die langzaam vervaagden tussen werkstress en gezinsleven, over kleine irritaties die uitgroeiden tot muren tussen ons in.

Maar als de zon opkomt, weten we allebei dat sommige dingen niet meer te lijmen zijn.

Een maand later zitten we samen bij de mediator in Utrecht. We spreken af dat we vrienden blijven voor de kinderen, dat we eerlijk zullen zijn tegen elkaar en tegen henzelf.

De eerste keer dat ik alleen wakker word in mijn nieuwe appartement aan de rand van Amersfoort, voel ik me leeg maar ook opgelucht. Alsof er eindelijk ruimte is om adem te halen.

Soms denk ik terug aan hoe het begon – aan verliefde blikken op een terras aan de gracht, aan nachten vol gesprekken en plannen voor de toekomst. En dan vraag ik me af: wanneer zijn we elkaar kwijtgeraakt? Had ik harder moeten vechten? Of is loslaten soms ook liefde?

Wat denken jullie? Wanneer weet je dat het tijd is om los te laten?