Tussen Hoop en Stilte: Mijn Gevecht met Onuitgesproken Woorden
‘Waarom zeg je het niet gewoon tegen haar, Daan?’ Mijn stem trilt, terwijl ik de afwasborstel in het sop laat zakken. Het is al de derde keer deze week dat ik het onderwerp aansnijd, maar zijn blik blijft op het aanrecht gericht. ‘Ze vraagt er weer naar, hè?’ mompelt hij.
‘Ja, natuurlijk vraagt ze ernaar! Ze vraagt elke zondag of we al “leuk nieuws” hebben. Alsof het een wedstrijd is wie het eerst een kleinkind krijgt.’ Ik hoor mezelf snauwen, maar ik kan het niet meer tegenhouden. De spanning in mijn borst groeit met elke seconde dat hij zwijgt.
Daan draait zich langzaam om, zijn schouders hangen slap. ‘Ik weet gewoon niet hoe ik het moet zeggen, Sanne. Ze zal kapotgaan. Ze heeft altijd zo uitgekeken naar kleinkinderen.’
Ik bijt op mijn lip. Mijn naam klinkt zacht uit zijn mond, maar het voelt als een verwijt. Alsof ik degene ben die haar droom afpakt. Maar het is niet mijn schuld. Het is niet zijn schuld. Het is gewoon… pech. Maar dat begrijpt niemand.
De diagnose kwam als een mokerslag. Na maanden van hoop, teleurstelling en ziekenhuisbezoeken zei de gynaecoloog het hardop: ‘Het zal heel moeilijk worden om op natuurlijke wijze zwanger te raken.’ Daan kneep in mijn hand, maar ik voelde me alleen in die steriele kamer. En nu, maanden later, voel ik me nog steeds alleen.
‘Misschien moet ik het haar gewoon vertellen,’ zeg ik zachtjes. ‘Dan is het tenminste uit de lucht.’
Daan schudt zijn hoofd. ‘Nee, dat is niet eerlijk tegenover jou. Het is mijn moeder.’
‘Maar jij doet het niet!’ Mijn stem breekt. Ik draai me om zodat hij mijn tranen niet ziet.
Hij komt achter me staan en legt zijn handen op mijn schouders. ‘Geef me nog even tijd, Sanne. Alsjeblieft.’
Maar tijd is precies wat we niet hebben. Elke dag dat we zwijgen, groeit de kloof tussen mij en zijn moeder, tussen mij en Daan. Ik voel haar ogen prikken als we bij haar op bezoek zijn in haar rijtjeshuis in Amersfoort. De foto’s van haar andere zoon, Mark, met zijn drie kinderen staan pontificaal op de schouw. En altijd die vraag: ‘En? Nog nieuws?’
Afgelopen zondag was het weer raak. We zaten aan de koffie met appeltaart toen ze haar hand op mijn arm legde en fluisterde: ‘Je weet dat je altijd met me kunt praten, hè?’ Ik knikte, maar voelde me betrapt. Alsof ze wist wat er speelde.
Thuis barstte ik in huilen uit. Daan sloeg zijn armen om me heen, maar ik duwde hem weg. ‘Jij hoeft je niet te schamen,’ snikte ik. ‘Jij kunt gewoon verder leven alsof er niks aan de hand is.’
Hij keek me aan met die grote blauwe ogen die ik ooit zo lief vond. ‘Dat is niet waar, Sanne. Ik voel het ook.’
‘Maar jij hoeft het niet uit te leggen! Jij hoeft niet elke maand te doen alsof je ongesteld bent geworden omdat je geen zin hebt in kinderen!’ Mijn stem galmt door de woonkamer.
De dagen daarna praten we nauwelijks met elkaar. Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar Daan en zijn moeder. Mijn collega Marieke merkt het op.
‘Gaat het wel goed met je?’ vraagt ze voorzichtig terwijl ze een stapel thrillers op de kar legt.
Ik knik automatisch, maar dan breek ik toch. In de stilte van de boekenrekken vertel ik haar alles: de ziekenhuisbezoeken, de hoop die telkens weer wordt weggevaagd, en vooral de stilte thuis.
‘Misschien moet je gewoon eerlijk zijn tegen je schoonmoeder,’ zegt Marieke zachtjes. ‘Misschien begrijpt ze het wel beter dan je denkt.’
Die avond probeer ik met Daan te praten. ‘Wat als we het samen vertellen?’ stel ik voor.
Hij zucht diep. ‘Ik weet niet of ik dat kan.’
‘Maar ik kan dit niet meer alleen dragen,’ fluister ik.
Hij kijkt me aan en voor het eerst zie ik tranen in zijn ogen. ‘Ik ben bang dat ze me zwak vindt,’ zegt hij zachtjes.
‘Je bent niet zwak omdat je verdrietig bent,’ zeg ik terwijl ik zijn hand pak.
De dagen kruipen voorbij en elke keer als de telefoon gaat en “Mama” op het scherm verschijnt, voel ik een steek van paniek. Uiteindelijk besluit ik haar zelf te bellen.
‘Hallo met Sanne,’ begin ik voorzichtig.
‘Dag lieverd! Hoe is het met jullie? Hebben jullie nog plannen voor het weekend?’ Haar stem klinkt opgewekt, maar ergens hoor ik een ondertoon van bezorgdheid.
‘Ik… eh… Ik wilde eigenlijk iets met u bespreken,’ stamel ik.
Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Is alles goed met Daan?’ vraagt ze bezorgd.
‘Ja, ja… Het gaat om ons samen eigenlijk.’ Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. ‘We proberen al een tijdje kinderen te krijgen… maar het lukt niet.’
Weer die stilte.
‘Ach meisje toch…’ Haar stem breekt een beetje. ‘Waarom heb je daar nooit iets over gezegd?’
De tranen stromen over mijn wangen terwijl ik uitleg hoe moeilijk het was om erover te praten, hoe bang we waren voor teleurstelling – niet alleen onze eigen teleurstelling, maar ook die van haar.
‘Ik ben misschien je moeder niet, Sanne,’ zegt ze uiteindelijk zachtjes, ‘maar je mag altijd bij mij terecht.’
Als ik ophang voel ik me lichter, maar ook leeg. Daan komt naast me zitten op de bank.
‘Heb je haar gebeld?’ vraagt hij voorzichtig.
Ik knik. ‘Ze was verdrietig… maar ook begripvol.’
Hij slaat zijn armen om me heen en voor het eerst in maanden huilen we samen.
Toch blijft er iets knagen. Waarom moest ík dit doen? Waarom kon hij het niet?
De weken daarna verandert er weinig tussen Daan en zijn moeder. Ze praat nu minder vaak over kleinkinderen, maar als we samen bij haar zijn voel ik nog steeds spanning hangen – alsof er iets onuitgesproken blijft tussen hen.
Op een avond zit Daan lang naar buiten te staren terwijl de regen tegen het raam tikt.
‘Denk je dat ze teleurgesteld in me is?’ vraagt hij plotseling.
‘Nee,’ zeg ik zachtjes. ‘Maar misschien moet jij dat aan haar vragen.’
Hij knikt langzaam en pakt mijn hand vast.
Soms vraag ik me af of liefde genoeg is om dit soort stiltes te overbruggen. Of we ooit echt samen verder kunnen zonder dat er iets tussen ons in blijft hangen.
Wat denken jullie? Moet je altijd alles samen doen in een relatie – of mag je soms ook zwijgen uit angst voor pijn?