De last van liefde: Wanneer helpen pijn doet
‘Bas, je kunt hier niet voor altijd blijven zitten. Je bent 27, jongen. Je moet toch ergens beginnen.’ Mijn stem trilt, maar ik probeer streng te klinken. Bas kijkt me niet aan. Zijn schouders hangen, zijn blik gefixeerd op het scherm van zijn laptop. ‘Mam, ik zoek echt wel. Maar het is gewoon… het lukt niet.’
Ik hoor Pieter zuchten in de keuken. Hij heeft zich de laatste tijd steeds vaker teruggetrokken, alsof hij zich wil onttrekken aan het conflict dat als een mist door ons huis in Utrecht hangt. ‘Laat hem nou, Marjan,’ zegt hij later die avond als Bas naar zijn kamer is gegaan. ‘Hij komt er wel. Je moet hem niet zo pushen.’
Maar ik kan het niet laten. Elke ochtend als ik wakker word, voel ik die knoop in mijn maag. Ik zie Bas’ lege blik, zijn ongekamde haar, de stapel ongeopende brieven op zijn bureau. Ik herinner me nog hoe hij als kind altijd lachte, altijd plannen had. Nu lijkt hij gevangen in een web van onzekerheid en faalangst.
‘Misschien moet je hem gewoon even laten vallen,’ zegt mijn zus Anouk als ik haar bel. ‘Hij moet leren zelf op te staan.’ Maar wat als hij niet opstaat? Wat als hij verder wegzakt?
De spanning tussen Pieter en mij groeit. Hij vindt dat ik Bas te veel pamper, dat ik hem geen verantwoordelijkheid geef. ‘Je maakt het hem te makkelijk,’ zegt hij op een avond terwijl we samen afwassen. ‘Hij hoeft niks te doen, want jij vangt hem altijd op.’
‘En wat als we hem laten vallen? Wat als hij dan helemaal verdwijnt?’ Mijn stem breekt. Pieter legt zijn hand op mijn schouder, maar ik trek me los.
De dagen worden weken. Bas solliciteert af en toe, maar zonder resultaat. Soms hoor ik hem ’s nachts huilen. Ik wil naar hem toe gaan, hem vasthouden zoals vroeger, maar iets houdt me tegen. Misschien is het schaamte, misschien angst.
Op een dag vind ik een brief van de gemeente op de mat. Bas heeft een afspraak gemist voor zijn uitkering. Ik voel paniek opkomen. ‘Bas!’ roep ik naar boven. Geen antwoord.
Ik storm zijn kamer binnen. Het ruikt er muf, gordijnen dicht, kleren op de grond. Bas ligt op bed met zijn gezicht naar de muur.
‘Je moet nú iets doen,’ zeg ik, harder dan ik bedoel. ‘Ze stoppen je uitkering als je zo doorgaat!’
Hij draait zich langzaam om. Zijn ogen rood van het huilen. ‘Ik kan het niet meer, mam,’ fluistert hij. ‘Ik weet niet hoe.’
Ik ga naast hem zitten en strijk door zijn haar. ‘We vinden wel een oplossing, lieverd.’ Maar diep vanbinnen weet ik dat ik hem niet kan redden.
Die avond barst de bom tussen Pieter en mij. Hij komt thuis van zijn werk, ziet mijn betraande gezicht en slaat met zijn vuist op tafel.
‘Dit kan zo niet langer! Jij loopt jezelf voorbij voor Bas, en hij leert niks! We moeten grenzen stellen, Marjan!’
‘En wat dan? Hem op straat zetten? Hem laten verzuipen?’
‘Misschien moet hij eerst kopje-onder gaan voor hij leert zwemmen!’
We schreeuwen tegen elkaar tot de buren bonken op de muur. Bas hoort alles; ik zie het aan de schaduw onder zijn deur.
De volgende dag is het stil in huis. Pieter vertrekt vroeg naar zijn werk zonder iets te zeggen. Ik maak koffie voor mezelf en staar uit het raam naar de regen die tegen het glas tikt.
Mijn telefoon trilt: een bericht van Anouk. ‘Hoe gaat het?’
Ik typ: ‘Slecht. Ik weet het niet meer.’
Ze belt meteen. ‘Marjan, je moet ook aan jezelf denken. Je kunt Bas niet blijven redden.’
Maar hoe doe je dat? Hoe laat je je kind los als je ziet dat hij verdrinkt?
’s Avonds zit Bas aan tafel met rode ogen en trillende handen.
‘Mam… misschien moet ik hulp zoeken,’ zegt hij zacht.
Mijn hart slaat over. ‘Dat is goed, Bas. Dat is heel goed.’
Samen zoeken we online naar hulpverlening in Utrecht: maatschappelijk werk, psycholoog, lotgenotengroepjes voor jongeren met depressieklachten.
Pieter komt thuis en kijkt ons aan – wantrouwend eerst, dan opgelucht als hij hoort wat Bas wil proberen.
De weken daarna verandert er langzaam iets in huis. Bas gaat praten met een hulpverlener; soms zie ik weer een glimp van zijn oude zelf in zijn ogen.
Maar het blijft moeilijk. Elke keer als hij terugvalt in oude patronen – dagenlang op bed liggen, afspraken vergeten – voel ik de drang om alles voor hem op te lossen.
Pieter en ik praten meer met elkaar, soms nog fel, maar vaker zoeken we samen naar antwoorden.
Op een avond zitten we met z’n drieën aan tafel. Bas vertelt over zijn therapiesessie.
‘Het voelt alsof ik alles opnieuw moet leren,’ zegt hij.
Ik pak zijn hand vast. ‘Dat hoeft niet alleen.’
Pieter knikt: ‘Maar wij kunnen het ook niet voor jou doen.’
Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te zijn.
Soms vraag ik me af: waar ligt de grens tussen liefde en loslaten? Wanneer wordt helpen schadelijk? En hoe vind je de moed om je kind te laten vallen – in de hoop dat hij leert vliegen?