Waarom ben ik altijd degene die moet toegeven? – Het verhaal van een jonge moeder in Utrecht
“Waarom ben ik altijd degene die moet toegeven?” Mijn stem trilt terwijl ik het uitroep, midden in de keuken, met mijn handen nog nat van het afwassen. De stilte die volgt is oorverdovend. Tom, mijn partner – of eigenlijk, ex-partner sinds drie weken – kijkt me niet eens aan. Hij staart naar zijn telefoon alsof die hem kan redden van deze ongemakkelijke waarheid.
“Je overdrijft weer, Sanne,” mompelt hij uiteindelijk. Zijn stem klinkt vlak, vermoeid. Alsof ík degene ben die hem uitput.
Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen, maar ik weiger ze te laten zien. Niet nu. Niet weer. “Ik overdrijf niet,” zeg ik zacht. “Ik vraag alleen maar om een beetje hulp.”
Tom zucht en schuift zijn stoel naar achteren. “Ik moet gaan. Mam wacht op me.”
En daar gaat hij weer. Alsof het allemaal zo simpel is. Alsof hij niet net een zoon heeft gekregen die elke nacht huilt en een vrouw die op instorten staat.
De deur valt dicht. Ik blijf achter in de stilte, alleen met het zachte gesnik van mijn zoontje Daan uit de babykamer. Ik veeg mijn handen af aan een theedoek en loop naar hem toe. Zijn gezichtje is rood van het huilen, zijn vuistjes gebald. Ik til hem op en wieg hem zachtjes heen en weer.
“Het komt goed, kleintje,” fluister ik, al weet ik zelf niet of ik het geloof.
De dagen daarna zijn een waas van slapeloze nachten, eindeloze luiers en het gevoel dat ik alles fout doe. Mijn moeder belt elke dag – “Sanne, je moet echt meer rust nemen” – maar ze woont in Groningen en kan niet zomaar langskomen. Mijn schoonmoeder, Marijke, woont daarentegen om de hoek en staat bijna dagelijks op de stoep.
“Je doet het niet goed zo,” zegt ze terwijl ze haar jas uittrekt zonder te vragen. “Daan moet meer regelmaat hebben. En je moet hem niet zo vaak oppakken, straks wordt hij verwend.”
Ik knik maar wat, te moe om tegen haar in te gaan. Soms vraag ik me af of ze ooit tevreden zal zijn.
Op een woensdagmiddag komt mijn beste vriendin Iris langs. We kennen elkaar al sinds de brugklas; zij was altijd degene die mij opving als het thuis moeilijk was. Maar nu kijkt ze me met een mengeling van medelijden en irritatie aan.
“Sanne, je moet echt wat relaxter worden,” zegt ze terwijl ze haar cappuccino roert. “Je jaagt Tom alleen maar verder weg als je zo doet.”
Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. “Dus het is mijn schuld?”
Iris zucht. “Nee… Maar je weet hoe hij is. Je moet hem wat ruimte geven.”
Ruimte geven? Hij heeft alle ruimte van de wereld genomen toen hij zijn spullen pakte en bij zijn moeder introk.
Die avond lig ik wakker in bed, Daan slapend op mijn borst. Mijn gedachten razen: Had ik het anders moeten doen? Ben ik echt zo moeilijk? Waarom ben ik altijd degene die moet toegeven?
De weken slepen zich voort. Tom komt alleen langs als Marijke erbij is – alsof hij niet alleen met mij durft te zijn. Ze bespreken alles boven mijn hoofd: welke fles Daan moet krijgen, wanneer hij naar het consultatiebureau moet, zelfs welke kleur rompertjes het beste zijn.
Op een dag barst ik uit elkaar. Marijke staat in de woonkamer met Daan op schoot en zegt: “Misschien moet jij ook eens met iemand praten, Sanne. Je lijkt zo gespannen de laatste tijd.”
“Misschien omdat iedereen me vertelt wat ik fout doe!” gil ik terug voordat ik mezelf kan tegenhouden.
Marijke kijkt geschokt, Tom kijkt weg.
“Ik doe ook maar wat!” snik ik. “Ik ben net moeder geworden! Ik weet het allemaal niet!”
Het blijft even stil. Dan legt Marijke Daan voorzichtig terug in zijn box en pakt haar jas.
“We komen wel terug als je wat rustiger bent,” zegt ze koel.
De deur slaat dicht en ik zak op de grond naast de box. Daan kijkt me met grote ogen aan, alsof hij alles begrijpt.
Die avond bel ik mijn moeder. Ik vertel haar alles: hoe alleen ik me voel, hoe iedereen zich met me bemoeit, hoe Tom weg is gegaan zonder echt afscheid te nemen.
“Sanne,” zegt ze zacht, “je hoeft niet alles alleen te doen. Maar je mag ook best zeggen wat jij wilt.”
Maar wat wil ik eigenlijk nog?
De volgende dag besluit ik Daan in de kinderwagen te leggen en naar buiten te gaan. De lucht boven Utrecht is grijs, maar het regent niet. Ik loop langs de grachten, kijk naar de mensen op terrassen die doen alsof hun leven perfect is.
Bij een brug blijf ik staan en kijk naar het water dat traag onder me door stroomt.
“Wat nu?” fluister ik tegen mezelf.
Plotseling hoor ik iemand mijn naam roepen. Het is Iris, op haar fiets.
“Hee! Hoe gaat het?” Ze stapt af en kijkt me onderzoekend aan.
Ik haal mijn schouders op. “Niet geweldig.”
Ze zet haar fiets tegen de reling en slaat een arm om me heen.
“Ik was niet eerlijk laatst,” zegt ze zacht. “Het is gewoon… Ik weet ook niet hoe ik je kan helpen.”
We staan even samen in stilte.
“Ik mis hem,” zeg ik uiteindelijk. “Maar ik mis mezelf nog meer.”
Iris knikt begrijpend.
“Misschien moet je hulp zoeken,” zegt ze voorzichtig. “Niet omdat je zwak bent, maar omdat je dit niet alleen hoeft te doen.”
Die avond zoek ik online naar een coach voor jonge moeders in Utrecht. Het voelt als falen – maar misschien is dit juist krachtig.
De eerste sessie huil ik alleen maar. De tweede sessie vertel ik over Tom, Marijke, Iris – over hoe iedereen iets van me wil behalve gewoon luisteren.
Langzaam leer ik dat toegeven niet hetzelfde is als verliezen; dat grenzen stellen geen egoïsme is maar zelfzorg.
Op een dag belt Tom onverwacht aan. Hij staat onzeker op de stoep met een bos bloemen.
“Kunnen we praten?” vraagt hij zacht.
We zitten samen aan tafel terwijl Daan in zijn wipstoeltje ligt te slapen.
“Ik was bang,” zegt Tom na een lange stilte. “Bang dat ik het niet kon.”
Ik kijk hem aan en voel voor het eerst geen woede maar verdriet – om wat we hadden kunnen zijn als we eerlijker waren geweest tegen elkaar.
“Ik ook,” zeg ik eerlijk.
We spreken af om samen naar een relatietherapeut te gaan – niet voor ons als stel, maar als ouders van Daan.
Marijke blijft lastig, maar nu durf ik haar vriendelijk doch duidelijk te zeggen dat ík de moeder ben en dat haar hulp welkom is zolang ze luistert naar wat wij willen.
Iris blijft mijn vriendin – soms onhandig, soms pijnlijk eerlijk – maar altijd dichtbij als het erop aankomt.
En langzaam vind ik mezelf terug: in kleine momenten van rust met Daan op schoot, in gesprekken waarin ik eindelijk zeg wat ík wil, in het besef dat toegeven soms betekent dat je kiest voor jezelf.
Soms vraag ik me nog steeds af: waarom ben ík altijd degene die moet toegeven? Maar misschien is de echte vraag: wanneer mag ík eindelijk kiezen voor mezelf?
Wat zouden jullie doen? Hebben jullie ooit gevoeld dat iedereen iets van je wil behalve gewoon luisteren?