Onzichtbaar aan tafel: het verhaal van een vergeten stem

‘Mevrouw, wilt u misschien nog wat drinken?’

De vraag bleef uit. Gijs lachte om een grap die hij net had gemaakt, zijn ogen fonkelden in het kaarslicht. De ober stond aan onze tafel, zijn notitieblokje in de aanslag, maar zijn blik was alleen op Gijs gericht. Ik voelde hoe mijn vingers zich om het glas water spanden. Mijn stem leek vast te zitten in mijn keel.

‘En voor u, meneer?’ vroeg de ober vriendelijk. Gijs keek even naar mij, alsof hij zich pas nu herinnerde dat ik er ook was. ‘Eh, wil jij nog iets, Sanne?’

‘Een glas witte wijn graag,’ zei ik zachtjes. De ober knikte, zonder me aan te kijken, en schreef iets op. Ik voelde me kleiner worden, alsof ik langzaam wegzakte in de stoel. Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Waarom zag hij mij niet? Waarom voelde ik me zo… onzichtbaar?

Het was niet de eerste keer. Sinds Gijs en ik samen waren – nu bijna drie jaar – had ik vaker het gevoel dat ik een bijrol speelde in zijn leven. Hij was charmant, extravert, altijd het middelpunt van de aandacht. Op feestjes werd hij omringd door vrienden en collega’s, terwijl ik vaak aan de zijlijn stond met een glas wijn in mijn hand, glimlachend naar gesprekken waar ik niet aan deelnam.

‘Gaat het?’ vroeg Gijs toen de ober wegliep.

‘Ja hoor,’ loog ik. ‘Gewoon een beetje moe van werk.’

Hij knikte en begon enthousiast te vertellen over zijn promotie op kantoor. Ik probeerde te luisteren, echt waar, maar mijn gedachten dwaalden af naar het moment net daarvoor. Hoe de ober me niet eens had aangekeken. Hoe ik me als een schaduw voelde naast Gijs.

Mijn telefoon trilde in mijn tas. Een bericht van mijn moeder: “Hoe gaat het? Kom je zondag eten?” Ik glimlachte flauwtjes. Mijn moeder was altijd bezorgd om me, vooral sinds papa vorig jaar was overleden. Sindsdien voelde het huis leeg en kil, en probeerde ze met etentjes en appjes de stilte te vullen.

‘Wie is dat?’ vroeg Gijs.

‘Mijn moeder. Ze vraagt of we zondag komen eten.’

Hij trok een gezicht. ‘Zondag? Dan heb ik voetbal met de jongens.’

Ik zuchtte zachtjes. ‘Misschien kan ik alleen gaan.’

‘Ja, doe dat maar,’ zei hij achteloos, terwijl hij zijn telefoon pakte en begon te scrollen.

De ober kwam terug met onze drankjes. Hij zette het glas wijn voor Gijs neer en het biertje voor mij. Gijs lachte: ‘Die is voor haar, hoor.’

‘Oh, sorry,’ mompelde de ober en wisselde snel de glazen om, zonder mij aan te kijken.

Ik voelde een steek van schaamte én woede tegelijk. Was ik echt zo onbelangrijk? Of was dit gewoon hoe het ging als je met iemand als Gijs was?

Het eten kwam. De borden werden weer voor Gijs neergezet, alsof hij degene was die alles bestelde. Ik bedankte de ober zachtjes toen hij mijn bord voor me zette, maar hij hoorde het niet eens.

Tijdens het eten probeerde ik het gesprek op iets anders te brengen.

‘Gijs, heb je ooit het gevoel gehad dat mensen je niet zien staan?’

Hij keek verbaasd op van zijn biefstuk. ‘Hoe bedoel je?’

‘Nou… dat je genegeerd wordt. Alsof je er niet toe doet.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Niet echt eigenlijk. Waarom vraag je dat?’

Ik aarzelde even. ‘Omdat ik me soms zo voel.’

Hij lachte ongemakkelijk. ‘Ach joh, dat zit vast tussen je oren.’

Ik slikte mijn woorden in en concentreerde me op mijn eten. Het gesprek viel stil.

Na het dessert vroeg de ober of we nog koffie wilden – weer alleen aan Gijs gericht.

‘Wil jij koffie?’ vroeg Gijs aan mij.

‘Nee, dank je.’

Gijs bestelde een espresso voor zichzelf.

Toen de rekening kwam, legde de ober die voor Gijs neer. Alsof ik niet eens deel uitmaakte van deze avond.

Gijs pakte zijn portemonnee en rekende af. Ik haalde wat muntjes uit mijn tas en schoof ze naar voren.

‘Waarom doe je dat?’ vroeg Gijs verbaasd.

‘Voor de fooi,’ zei ik zachtjes.

‘Maar hij heeft je amper aangekeken!’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien is vriendelijkheid besmettelijk.’

We liepen zwijgend naar buiten. De lucht was fris en vochtig; het had net geregend. Mijn hakken klikten op de natte stoeptegels.

Thuis aangekomen plofte Gijs op de bank en zette voetbal aan. Ik bleef even in de gang staan, luisterend naar het geluid van de televisie en het zachte gezoem van de koelkast in de keuken.

Mijn gedachten tolden door mijn hoofd. Was dit hoe mijn leven eruit zou zien? Altijd op de achtergrond, altijd vriendelijk blijven terwijl niemand me echt zag?

Die nacht lag ik wakker in bed naast een slapende Gijs. Ik dacht aan vroeger – aan hoe ik als kind altijd al stil was geweest, bang om teveel ruimte in te nemen. Mijn zusje Marieke was precies het tegenovergestelde: luidruchtig, aanwezig, altijd in gevecht met onze ouders over alles wat ze wilde bereiken.

Toen papa overleed, werd Marieke nog feller; ze eiste haar plek op in het gezin en in de wereld. Ik trok me juist verder terug.

Op zondag zat ik bij mijn moeder aan tafel, tegenover Marieke die druk vertelde over haar nieuwe baan bij een advocatenkantoor in Amsterdam.

‘En Sanne, hoe gaat het met jou?’ vroeg mama voorzichtig.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Goed hoor.’

Marieke keek me doordringend aan. ‘Je klinkt niet echt enthousiast.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Soms heb ik het gevoel dat niemand me ziet staan.’

Mama pakte mijn hand vast. ‘Wij zien jou wel, lieverd.’

Marieke knikte instemmend. ‘Misschien moet je gewoon wat vaker voor jezelf opkomen.’

Ik zuchtte diep. ‘Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.’

Die avond liep ik langs de Amstel terug naar huis. De lantaarns weerspiegelden in het donkere water; fietsers zoefden voorbij met hun jassen dicht tegen de wind.

In gedachten hoorde ik weer de stem van de ober: ‘En voor u, meneer?’ Het bleef maar rondzingen in mijn hoofd.

Thuis zat Gijs weer op de bank met zijn telefoon; hij keek nauwelijks op toen ik binnenkwam.

‘Hoe was het bij je moeder?’ vroeg hij zonder zijn blik van het scherm te halen.

‘Goed,’ zei ik kortaf.

Ik ging naar de slaapkamer en staarde naar mezelf in de spiegel. Mijn gezicht leek vaag; mijn ogen dof.

Plotseling voelde ik een golf van woede én verdriet tegelijk. Waarom liet ik dit gebeuren? Waarom gaf ik fooi aan iemand die me niet eens zag staan? Waarom liet ik mezelf verdwijnen?

Die nacht besloot ik iets te veranderen – al wist ik nog niet precies wat of hoe.

Misschien begint gezien worden wel bij jezelf zichtbaar maken.
Maar hoe doe je dat als je altijd geleerd hebt om klein te blijven?
Wat zouden jullie doen als je merkt dat je langzaam onzichtbaar wordt in je eigen leven?