Je oogst wat je zaait: Een maand lang rijst en bittere lessen
‘Denk je nou echt dat we met alleen rijst de maand doorkomen, Mark?’ Mijn stem trilde, niet van woede, maar van teleurstelling. Mark keek niet op van zijn telefoon. ‘Het is goedkoop, voedzaam en vult goed. We moeten op de centen letten, Sanne. Je weet dat ik mijn baan kwijt ben.’
Ik voelde mijn keel dichtknijpen. Natuurlijk wist ik dat. Elke dag werd ik eraan herinnerd door de stapels ongeopende brieven op het dressoir, de blikken van de buren als ze zagen dat we weer thuis waren op een doordeweekse ochtend. Maar Mark deed alsof het allemaal wel meeviel. Alsof het normaal was om met een kar vol rijst en niets anders thuis te komen.
‘En de kinderen dan? Denk je dat ze blij worden van elke dag hetzelfde eten?’ Mijn stem sloeg over. Onze dochter Lotte, twaalf jaar en gevoelig voor elke toonwisseling, keek verschrikt op van haar huiswerk aan de keukentafel. ‘Mama…’
Mark zuchtte en legde eindelijk zijn telefoon neer. ‘We moeten allemaal offers brengen, Sanne. Jij ook.’
Die nacht lag ik wakker. Ik hoorde Marks ademhaling naast me, zwaar en onregelmatig. Mijn gedachten tolden. Was ik ondankbaar? Of was hij gewoon blind voor wat wij nodig hadden? Ik voelde een bittere woede opborrelen, vermengd met schuldgevoel. Maar ergens diep vanbinnen groeide een plan.
De volgende ochtend stond ik vroeg op. Ik maakte ontbijt voor Lotte en onze zoon Bram – droge rijst met een beetje suiker, meer hadden we niet. Mark kwam slaperig binnen en keek naar zijn bord. ‘Weer rijst?’
‘Ja,’ zei ik koel. ‘Je zei toch dat het genoeg was voor een maand?’
Hij haalde zijn schouders op, maar ik zag de twijfel in zijn ogen. Lotte prikte met haar vork in het witte hoopje op haar bord. ‘Mama, mag ik morgen weer boterhammen?’
‘We hebben geen brood meer, lieverd.’
De dagen sleepten zich voort. Elke maaltijd was hetzelfde: rijst met een beetje zout, soms met een restje groente als ik iets kon vinden achterin de koelkast. De sfeer in huis werd steeds grimmiger. Mark trok zich terug in de slaapkamer, Bram werd stiller en Lotte begon te klagen over buikpijn.
Op dag vijf barstte de bom.
‘Dit slaat nergens op!’ riep Mark terwijl hij zijn bord wegduwde. ‘Je maakt het expres erger dan het is!’
‘Nee,’ zei ik ijzig, ‘ik laat je gewoon zien hoe het voelt om elke dag hetzelfde te eten omdat jij denkt dat dat genoeg is.’
Hij keek me aan, zijn ogen donker van woede en schaamte. ‘Je straft niet alleen mij, Sanne. Je straft ons allemaal.’
Die woorden bleven hangen in de kamer, zwaarder dan de stilte die volgde.
’s Avonds hoorde ik Lotte zachtjes huilen in haar kamer. Ik ging bij haar zitten op bed en streek door haar haar.
‘Waarom zijn jullie zo boos op elkaar?’ fluisterde ze.
Ik slikte. ‘Papa en mama maken zich zorgen over geld, schatje. Soms doen grote mensen domme dingen als ze bang zijn.’
Ze draaide zich om en trok haar knuffel dichter tegen zich aan.
De volgende ochtend vond ik Mark in de keuken, starend naar het pak rijst alsof hij hoopte dat het vanzelf zou veranderen in iets anders.
‘Sanne…’ begon hij aarzelend.
Ik draaide me om, klaar om weer te snauwen, maar toen zag ik de wallen onder zijn ogen, de rimpels die dieper leken dan ooit.
‘Misschien had ik niet zo koppig moeten zijn,’ zei hij zacht. ‘Ik dacht echt dat we het zo konden redden.’
Ik voelde mijn verzet smelten, maar ook mijn eigen schuldgevoel groeien als een steen in mijn maag.
‘Ik wilde je laten voelen hoe het is om niet gehoord te worden,’ fluisterde ik.
Hij knikte langzaam. ‘En nu?’
Ik haalde diep adem. ‘Nu weet ik niet meer wie er gelijk heeft. Of dat nog uitmaakt.’
Die middag besloot ik naar de voedselbank te gaan. Het voelde als falen – alsof ik had toegegeven dat we het niet alleen konden. Maar toen ik thuiskwam met een tas vol groenten en brood, zag ik iets veranderen in Marks gezicht: opluchting, misschien zelfs dankbaarheid.
We aten samen aan tafel, voor het eerst in weken zonder ruzie of verwijten. Lotte lachte weer om Brams grapjes en zelfs Mark maakte een flauwe opmerking over mijn kookkunsten.
Toch bleef er iets knagen.
’s Avonds zat ik alleen in de woonkamer, starend naar de lege borden op tafel.
Had mijn wraakgevoel ons dichter bij elkaar gebracht? Of juist verder uit elkaar gedreven? Was het nodig geweest om zo ver te gaan voordat we elkaar weer konden vinden?
Soms vraag ik me af: hoeveel pijn moet je elkaar doen voordat je toegeeft dat je elkaar nodig hebt? Wat zouden jullie hebben gedaan als je in mijn schoenen stond?