Schuilen op Kantoor: Vluchten voor Mijn Man

‘Waarom kom je zo laat thuis, Iris?’ De stem van mijn man, Mark, klinkt scherp door de gang als ik de voordeur zachtjes achter me dichttrek. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik kijk naar mijn schoenen, zoekend naar een antwoord dat niet meteen weer tot ruzie zal leiden.

‘Het was druk op werk,’ lieg ik. In werkelijkheid heb ik een uur in de kantine gezeten, starend naar het koffieapparaat, hopend dat de tijd zou vertragen. Alles om maar niet naar huis te hoeven.

Mark zucht luid en loopt terug naar de woonkamer. ‘Je bent altijd weg de laatste tijd. Alsof je niet eens meer thuis wílt zijn.’

Hij heeft gelijk. Maar dat zeg ik niet hardop. In plaats daarvan hang ik mijn jas op en loop zwijgend naar de keuken. De geur van zijn sigaret hangt nog in de lucht, vermengd met het restje van de stamppot die hij heeft laten staan. Ik voel een golf van irritatie opkomen – waarom kan hij nooit eens opruimen?

‘Wil je wat eten?’ vraagt hij zonder op te kijken van zijn telefoon.

‘Nee, dankje.’ Mijn stem klinkt vlak. Ik pak een glas water en ga aan tafel zitten, tegenover hem. Zijn blik blijft op het scherm gericht. Het is alsof we vreemden zijn geworden, twee mensen die ooit verliefd waren maar nu alleen nog samenleven uit gewoonte.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Toen we elkaar leerden kennen op de universiteit in Utrecht, was alles licht en luchtig. We fietsten samen langs de grachten, lachten om flauwe grappen en droomden over een toekomst vol reizen en avontuur. Maar ergens onderweg zijn we elkaar kwijtgeraakt.

De eerste jaren van ons huwelijk waren goed, denk ik. We kochten samen een huis in Amersfoort, kregen een dochter – Sophie – en bouwden een leven op zoals het hoort. Maar naarmate de jaren verstreken, veranderde Mark. Of misschien veranderde ik wel. Hij werd stiller, norser. Kleine dingen begonnen me te irriteren: zijn rommelige gewoontes, zijn onvermogen om te luisteren, zijn eeuwige kritiek op alles wat ik deed.

Op mijn werk bij het gemeentehuis voel ik me vrijer dan thuis. Mijn collega’s – vooral Linda en Jeroen – zijn als familie geworden. We lunchen samen, maken grapjes over de burgemeester en klagen over de eindeloze stapel dossiers. Soms blijf ik expres langer hangen, help ik Linda met haar administratie of drink ik nog een extra kop koffie met Jeroen.

‘Je bent veranderd, mam,’ zegt Sophie op een avond als we samen aan tafel zitten. Ze is vijftien en kijkt me aan met die grote blauwe ogen die ze van mij heeft geërfd.

‘Hoe bedoel je?’ vraag ik voorzichtig.

‘Je lacht nooit meer. Je bent altijd moe of boos.’

Haar woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik wil haar vertellen dat het niet haar schuld is, dat het allemaal aan mij ligt – of aan haar vader – maar ik slik mijn woorden in. In plaats daarvan glimlach ik flauwtjes en vraag hoe haar dag was.

De spanningen tussen Mark en mij worden steeds erger. We ruziën over alles: geld, het huishouden, zelfs over wat we op tv kijken. Soms schreeuwen we zo hard dat Sophie zich opsluit op haar kamer met haar koptelefoon op.

Op een avond barst de bom echt.

‘Waarom doe je altijd zo afstandelijk?’ roept Mark terwijl hij met zijn vuist op tafel slaat.

‘Omdat je me geen ruimte geeft!’ schreeuw ik terug. ‘Je zit altijd te zeuren, altijd te klagen! Ik kan geen adem halen in dit huis!’

Sophie stormt de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht. Ik voel me meteen schuldig, maar ook opgelucht dat ik eindelijk iets heb gezegd.

Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik lig te woelen in bed terwijl Mark beneden op de bank ligt te snurken. In het donker vraag ik me af waar het mis is gegaan. Hebben we te snel opgegeven? Of is dit gewoon hoe het leven loopt?

De volgende dag ga ik extra vroeg naar kantoor. Linda kijkt me bezorgd aan als ik binnenkom.

‘Gaat het wel?’ vraagt ze zacht.

Ik knik, maar mijn ogen verraden me.

‘Als je wilt praten…’ begint ze.

Ik schud mijn hoofd. ‘Het is gewoon thuis… Mark… Alles.’

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Je hoeft je niet te schamen, hoor. Iedereen heeft wel eens problemen.’

Maar zo voelt het niet. Het voelt alsof ik faal – als vrouw, als moeder, als mens.

In de weken die volgen wordt mijn werkplek steeds meer een toevluchtsoord. Ik neem extra taken aan, meld me aan voor commissies en blijf tot laat op kantoor onder het mom van “drukte”. Mark merkt het natuurlijk.

‘Ben je weer laat?’ vraagt hij op een avond als ik thuiskom.

‘Ja,’ zeg ik kortaf.

Hij kijkt me aan met die vermoeide blik die ik zo goed ken. ‘Wil je dit nog wel?’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Wil ik dit nog wel? Wil ik hem nog wel?

Sophie wordt stiller thuis. Ze trekt zich terug op haar kamer en ontwijkt elk gesprek over haar vader of mij. Op een dag vind ik haar huilend op bed.

‘Ik wil niet dat jullie uit elkaar gaan,’ snikt ze.

Mijn hart breekt. ‘We proberen het goed te maken, lieverd,’ lieg ik zachtjes terwijl ik haar vasthoud.

Maar diep vanbinnen weet ik dat er iets kapot is gegaan wat niet meer te lijmen valt.

Op kantoor merkt Jeroen dat ik afwezig ben tijdens vergaderingen.

‘Je bent er met je hoofd niet bij,’ zegt hij na afloop terwijl we samen koffie halen.

Ik zucht diep. ‘Thuis gaat het niet goed.’

Hij knikt begrijpend. ‘Soms moet je kiezen voor jezelf.’

Die woorden blijven hangen in mijn hoofd als een echo die niet weggaat.

Op een vrijdagmiddag besluit ik eerder naar huis te gaan dan normaal. Ik wil proberen met Mark te praten, echt te praten zonder verwijten of geschreeuw.

Als ik binnenkom zit hij aan tafel met een biertje voor zich uit te staren.

‘We moeten praten,’ begin ik voorzichtig.

Hij knikt langzaam en wrijft over zijn gezicht.

‘Ik weet niet of we hier samen uitkomen,’ zeg ik eerlijk.

Er valt een lange stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar is.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt hij uiteindelijk zachtjes.

Voor het eerst in maanden voel ik een sprankje hoop – misschien kunnen we dit nog redden, misschien ook niet. Maar in ieder geval hebben we het uitgesproken.

Die nacht slaap ik iets rustiger dan normaal. Sophie komt even bij ons liggen en slaat haar armen om me heen.

‘Ik hou van jullie allebei,’ fluistert ze slaperig.

En ineens besef ik dat vluchten geen oplossing is – niet voor mij, niet voor ons gezin.

Toch blijft de vraag knagen: Hoeveel kun je verdragen voordat je breekt? En wanneer kies je eindelijk voor jezelf?