Tien jaar later: Wanneer fouten littekens achterlaten
‘Waarom heb je nooit meer gebeld?’ De vraag snijdt door de stilte als een mes. Daan kijkt me aan, zijn ogen donkerder dan ik me herinner. Mijn handen trillen terwijl ik mijn kop koffie vasthoud. Het is tien jaar geleden dat we elkaar voor het laatst zagen, op dat gure perron in Utrecht, waar ik hem liet gaan zonder nog één keer om te kijken.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mijn hoofd vult zich met herinneringen aan die avond, aan de regen die op het perron sloeg, aan de manier waarop hij mijn naam riep terwijl de trein vertrok. ‘Iris, wacht!’ had hij geroepen. Maar ik was al te ver weg, opgeslokt door mijn eigen angsten en twijfels.
‘Ik… ik wist niet wat ik moest zeggen,’ stamel ik uiteindelijk. ‘Alles voelde zo… kapot.’
Daan zucht diep en kijkt naar buiten, naar de grauwe lucht boven Amsterdam. ‘Je had gewoon eerlijk kunnen zijn. Tegen mij, tegen jezelf.’
Zijn woorden doen pijn omdat ze waar zijn. Ik was nooit eerlijk geweest, niet tegen hem, niet tegen mezelf. Ik was bang geweest voor wat we samen hadden, bang dat het te mooi was om waar te zijn. Mijn moeder had altijd gezegd: ‘Iris, vertrouw niet te snel. Mensen laten je toch vallen.’ Misschien had ik haar te veel geloofd.
Tien jaar geleden woonde ik nog thuis in Amersfoort, in dat kleine rijtjeshuis waar de muren altijd te dun leken voor onze ruzies. Mijn vader was al jaren weg, mijn moeder verbitterd en streng. Daan was het tegenovergestelde: warm, open, vol plannen voor de toekomst. Hij wilde samenwonen in Utrecht, studeren, reizen. Maar ik durfde niet. Elke keer als hij over de toekomst begon, voelde ik paniek opkomen.
‘Weet je nog die avond bij de Vecht?’ vraagt Daan plotseling. Zijn stem is zachter nu.
Ik knik. Hoe kan ik die avond vergeten? We hadden uren gepraat over alles wat we wilden doen. Hij had mijn hand vastgehouden en gezegd: ‘Met jou durf ik alles aan.’ Maar ik had alleen maar gedacht aan alles wat mis kon gaan.
‘Ik was zo boos op je,’ zegt hij. ‘Niet omdat je wegging, maar omdat je niks zei. Je liet me gewoon achter met duizend vragen.’
Mijn keel trekt samen. ‘Het spijt me,’ fluister ik. ‘Ik wist niet hoe ik moest blijven.’
Hij lacht bitter. ‘Je had het kunnen proberen.’
De stilte tussen ons is zwaar van alles wat nooit is uitgesproken. Ik denk aan de jaren die volgden: mijn studie psychologie die ik nooit afmaakte, de baantjes in cafés en winkels, de relaties die nooit verder kwamen dan een paar maanden. Altijd was er die stem in mijn hoofd: je bent niet goed genoeg, je zult toch falen.
Mijn moeder had haar eigen manier om liefde te tonen: door kritiek en waarschuwingen. ‘Denk maar niet dat hij bij je blijft als het moeilijk wordt,’ zei ze vaak over Daan. En toen hij me vroeg om samen te wonen, hoorde ik alleen haar stem.
‘Weet je wat het ergste is?’ zeg ik zacht. ‘Ik heb mezelf nooit vergeven dat ik je liet gaan.’
Daan kijkt me lang aan. ‘En denk je dat ik dat wel heb gedaan?’
Zijn woorden hangen tussen ons in als een dreigende onweerswolk. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen maar dwing mezelf ze niet te laten zien.
‘Heb je iemand?’ vraag ik uiteindelijk.
Hij knikt langzaam. ‘Ja. Sophie. We wonen samen in Haarlem.’
Het doet pijn, meer dan ik wil toegeven. Natuurlijk heeft hij iemand gevonden; iemand die wel durfde te kiezen voor hem.
‘En jij?’ vraagt hij.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee. Niemand serieus.’
Hij knikt alsof hij dat al wist.
De serveerster komt langs en vraagt of we nog iets willen drinken. Daan bestelt een biertje; ik blijf bij mijn koffie. Mijn gedachten dwalen af naar mijn moeder, die nu alleen woont sinds haar gezondheid achteruitgaat. Soms bel ik haar, maar meestal eindigen onze gesprekken in verwijten of stiltes.
‘Weet je nog hoe boos jouw moeder op mij was?’ vraagt Daan ineens met een flauwe glimlach.
Ik lach schamper. ‘Ze was op iedereen boos.’
‘Ze zei dat ik je alleen maar zou teleurstellen.’
‘Ze had het fout,’ zeg ik zacht.
Daan kijkt me aan met een mengeling van medelijden en frustratie. ‘Of misschien had ze gelijk,’ zegt hij dan onverwacht hard. ‘Misschien waren we gewoon te jong en te bang.’
Ik voel hoe mijn hart samentrekt bij zijn woorden. Was het echt alleen angst? Of was er meer? Had ik kunnen vechten voor ons als ik minder naar mijn moeder had geluisterd?
‘Weet je nog dat we droomden van een huisje aan zee?’ vraag ik plotseling.
Hij glimlacht weemoedig. ‘Ja. In Zandvoort of zoiets.’
‘Misschien was het allemaal gewoon een droom,’ zeg ik.
‘Of misschien heb jij ervoor gekozen om wakker te worden,’ antwoordt hij scherp.
Zijn woorden raken me dieper dan ik wil toegeven.
De middag vordert en het café wordt drukker. Buiten begint het zachtjes te regenen; druppels tikken tegen het raam zoals toen op dat perron tien jaar geleden.
‘Waarom heb je me eigenlijk gevraagd om af te spreken?’ vraagt Daan opeens.
Ik slik en kijk hem recht aan. ‘Omdat ik wilde weten of er nog iets over was van ons. Of ik nog iets kon goedmaken.’
Hij zucht diep en draait zijn glas rond op tafel. ‘Sommige dingen kun je niet goedmaken, Iris.’
‘Maar sommige dingen kun je wel begrijpen,’ zeg ik zacht.
Hij knikt langzaam. ‘Misschien.’
We zwijgen weer terwijl de regen harder wordt.
‘Ben je gelukkig?’ vraag ik tenslotte.
Hij denkt lang na voordat hij antwoordt. ‘Soms wel,’ zegt hij dan eerlijk. ‘Maar soms denk ik nog aan jou en vraag ik me af wat er gebeurd zou zijn als jij gebleven was.’
Mijn hart slaat over bij zijn woorden.
‘En jij?’ vraagt hij terug.
Ik kijk naar buiten, naar de natte straten van Amsterdam waar mensen haastig voorbijlopen onder hun paraplu’s.
‘Ik weet het niet,’ geef ik toe. ‘Misschien ben ik altijd op zoek gebleven naar iets wat allang weg is.’
Daan legt zijn hand even op de mijne; zijn aanraking is warm maar afstandelijk.
‘Sommige fouten laten littekens achter,’ zegt hij zacht.
Ik knik en voel eindelijk de tranen over mijn wangen stromen.
Als we afscheid nemen buiten onder de grijze lucht, weet ik dat dit het einde is van iets wat nooit echt een kans heeft gehad om te beginnen.
Thuis kijk ik naar mezelf in de spiegel en vraag me af: Hoeveel van wie we zijn wordt bepaald door onze angsten? En is het ooit mogelijk om echt te vergeven – niet alleen de ander, maar vooral jezelf?