„Er is geen wiegje, geen commode, zelfs geen flesje” – Een moeder keert terug naar de chaos
‘Waar is het wiegje, Mark?’ Mijn stem trilt, terwijl ik met onze dochter in mijn armen in de hal sta. De geur van ziekenhuis hangt nog aan mijn jas, maar de geur van thuis ontbreekt. Mark kijkt me niet aan. Hij rommelt wat met zijn sleutels, alsof hij zich achter het geluid kan verschuilen.
‘Ik… eh… Ik heb het nog niet opgehaald bij de winkel. Het was zo druk op werk deze week, Sanne.’
Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik kijk naar de lege hoek in de woonkamer waar het wiegje had moeten staan. Geen commode, geen stapel schone luiers, zelfs geen flesje op het aanrecht. Alleen stilte en een stapel onuitgepakte verhuisdozen die er al maanden staan.
‘Je had toch beloofd…’ Mijn stem breekt. Ik voel de tranen prikken, maar ik wil niet huilen. Niet nu. Niet waar hij bij is.
Mark haalt zijn schouders op. ‘Het komt wel goed. Ze slaapt toch bij jou vannacht? Ik moet nog even wat mails beantwoorden.’
Ik kijk naar onze dochter, Lotte. Haar gezichtje is rood van het huilen; ze voelt mijn spanning. Mijn moederinstinct schreeuwt om haar te beschermen, maar hoe kan ik dat doen als ik zelf nauwelijks overeind blijf?
De eerste nacht thuis is een hel. Lotte huilt, ik huil, en Mark zit met zijn laptop op zolder. Elke keer als ik haar wil verschonen, moet ik improviseren met een handdoek op de bank. De melk lekt uit haar mondhoek; ik heb geen flesjes, geen slabbetjes, niets.
De volgende ochtend bel ik mijn moeder. ‘Mam, kun je alsjeblieft komen? Ik red het niet alleen.’
Ze arriveert binnen een uur, haar armen vol met tassen: luiers, doekjes, een flesje, zelfs een knuffelkonijn voor Lotte. Ze kijkt me aan met die blik die alles zegt: ‘Ik zei toch dat je niet op Mark moest vertrouwen.’
‘Sanne, je moet hem zeggen wat je nodig hebt,’ zegt ze zachtjes terwijl ze Lotte vasthoudt.
‘Ik heb het hem gezegd! Maar hij luistert niet…’ Mijn stem klinkt schor.
Die middag barst de bom. Mark komt beneden als mijn moeder net weg is en ik probeer Lotte te voeden.
‘Waarom moest je je moeder erbij halen? Alsof ik niks kan!’ roept hij.
‘Omdat jij er niet bent! Je bent alleen maar met je werk bezig! Dit is ook jouw kind!’
Zijn gezicht vertrekt. ‘Jij wilde zo graag een kind, Sanne. Jij hebt alles gepland. Ik… Ik weet gewoon niet hoe dit moet.’
Ik voel me alsof ik in een koude sloot ben gegooid. ‘Denk je dat ík het wel weet? Ik ben net zo bang als jij!’
We zwijgen allebei. Lotte huilt weer. Ik wieg haar zachtjes, terwijl Mark naar buiten staart.
De dagen erna leven we langs elkaar heen. Mark vertrekt vroeg naar kantoor en komt laat thuis. Soms ruik ik een parfum dat niet van mij is aan zijn jas, maar ik durf er niets van te zeggen. Mijn hoofd zit vol met zorgen: over geld, over Lotte’s gezondheid, over ons huwelijk.
Op een avond zit ik op de rand van het bed met Lotte in mijn armen. Ze slaapt eindelijk. De stilte in huis is oorverdovend.
‘Waarom voelt dit als falen?’ fluister ik tegen haar.
Die nacht droom ik dat ik verdwaal in een doolhof van verhuisdozen en lege flessen. Overal hoor ik Lotte huilen, maar ik kan haar niet vinden.
De volgende ochtend besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik stuur Mark een bericht: ‘We moeten praten.’
Hij komt die avond thuis met bloemen – goedkope tulpen van het tankstation – en een schuldige blik in zijn ogen.
‘Sorry,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik weet dat ik je heb laten zitten.’
Ik knik alleen maar. ‘We moeten dit samen doen, Mark. Anders red ik het niet.’
Hij zucht diep en gaat naast me zitten op de bank. ‘Ik ben bang dat ik het verpest. Op werk doen ze alsof alles makkelijk is: gezin, carrière… Maar ik voel me verloren.’
Voor het eerst zie ik tranen in zijn ogen.
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stel ik voor. ‘Relatietherapie of zoiets.’
Hij knikt langzaam.
De weken daarna proberen we het opnieuw. We maken samen lijstjes: wat hebben we nodig voor Lotte? Wie doet wat in huis? Soms gaat het mis – Mark vergeet nog steeds dingen, en ik ben vaak te moe om geduldig te blijven – maar er is iets veranderd. We praten meer. We luisteren beter.
Op een dag komt Mark thuis met een tweedehands wiegje onder zijn arm en een grote glimlach op zijn gezicht.
‘Kijk eens wat ik gevonden heb op Marktplaats!’ roept hij trots.
Ik lach door mijn tranen heen.
Langzaam groeit er weer vertrouwen tussen ons. Mijn moeder komt minder vaak langs; ze ziet dat we onszelf redden. De verhuisdozen verdwijnen één voor één uit de woonkamer.
Toch blijft er iets knagen. Soms vraag ik me af of we ooit echt zullen herstellen van die eerste weken vol chaos en verwijten.
Op een avond zitten Mark en ik samen op het balkon terwijl Lotte slaapt.
‘Denk je dat we ooit weer echt gelukkig worden?’ vraag ik zachtjes.
Mark pakt mijn hand vast.
‘We proberen het tenminste,’ zegt hij.
En misschien is dat genoeg voor nu.
Maar soms vraag ik me af: hoeveel kan een gezin verdragen voordat het breekt? En hoeveel liefde is er nodig om de scherven weer tot iets moois te maken?