Wanneer liefde verandert in stilte: Mijn huwelijk met Jeroen
‘Waarom praat je niet met me, Jeroen? Waarom doe je alsof ik lucht ben?’ Mijn stem trilt terwijl ik hem aankijk, zijn blik gefixeerd op het scherm van zijn telefoon. Het is weer zo’n avond waarop de stilte tussen ons harder klinkt dan welk woord dan ook.
Hij zucht, zonder op te kijken. ‘Ik ben moe, Sanne. Kunnen we dit niet een andere keer doen?’
Die woorden. Altijd diezelfde woorden. Alsof mijn gevoelens een last zijn, iets wat hij liever uitstelt tot het nooit meer hoeft. Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen, maar ik slik ze weg. Ik wil niet zwak lijken, niet weer.
Toen we elkaar leerden kennen, was alles anders. Jeroen was charmant, grappig, en hij wist altijd precies wat hij moest zeggen om me aan het lachen te maken. We ontmoetten elkaar op een regenachtige vrijdagavond in Utrecht, bij een klein café aan de Oudegracht. Ik was net afgestudeerd en vol dromen over de toekomst. Hij bestelde een cappuccino voor me zonder te vragen en zei: ‘Jij lijkt me iemand die altijd haar koffie met schuim drinkt.’ Ik lachte toen nog om zijn zelfverzekerdheid.
We trouwden twee jaar later, in het stadhuis van Amersfoort. Mijn moeder huilde van geluk, mijn vader gaf Jeroen een stevige handdruk en zei: ‘Zorg goed voor haar, jongen.’ Ik geloofde dat hij dat zou doen. We kochten samen een huis in een rustige wijk in Hilversum, met een tuin vol hortensia’s en een schommel voor de kinderen die we ooit zouden krijgen.
Maar het leven liep anders. De eerste jaren waren mooi, vol kleine rituelen: samen ontbijten op zondagochtend, fietsen naar de markt, eindeloze gesprekken over onze dromen. Maar naarmate de tijd verstreek, veranderde er iets. Jeroen werd stiller, afstandelijker. Hij werkte steeds vaker over, kwam laat thuis en als hij er was, zat hij met zijn hoofd ergens anders.
‘Is er iemand anders?’ vroeg ik op een avond toen hij weer eens laat thuiskwam.
Hij keek me aan alsof ik gek was. ‘Nee Sanne, natuurlijk niet. Je weet toch dat ik het druk heb op kantoor.’
Maar ik voelde het verschil. De warmte tussen ons was verdwenen. Zelfs onze vrienden merkten het op. Op verjaardagen zat Jeroen zwijgend in een hoekje, terwijl ik probeerde de schijn op te houden.
Mijn moeder belde steeds vaker. ‘Gaat het wel goed met jullie?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Ja mam,’ loog ik dan. ‘We hebben het gewoon druk.’
Maar de waarheid was dat ik me steeds meer verloor in de leegte tussen ons. Ik probeerde alles: romantische etentjes plannen, samen weekendjes weg, zelfs relatietherapie voorgesteld. Maar Jeroen wilde niet praten. ‘Het komt wel goed,’ zei hij dan. ‘Je maakt je te druk.’
Op een avond zat ik alleen aan de keukentafel met een glas wijn, starend naar de regen die tegen het raam tikte. Mijn telefoon lichtte op: een berichtje van mijn zus Anne.
‘Kom je zaterdag langs? We missen je.’
Ik typte terug: ‘Weet niet of Jeroen wil.’
Ze antwoordde meteen: ‘Laat hem thuis. Kom gewoon.’
Die zaterdag fietste ik naar Anne in Haarlem. Haar huis was warm en vol leven; haar kinderen renden lachend rond terwijl haar man Bas in de keuken stond te koken. Ik voelde me daar even weer gezien, weer iemand.
‘Wat is er toch met jullie?’ vroeg Anne zacht toen we samen op het balkon stonden.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer. Het voelt alsof ik onzichtbaar ben geworden.’
Ze sloeg haar arm om me heen. ‘Je verdient beter dan dit, Sanne.’
Maar wat is beter? Terug naar huis gaan voelde als terugkeren naar een leegte die steeds groter werd. Toch deed ik het, elke keer weer. Omdat ik hoopte dat het zou veranderen, dat Jeroen weer de man zou worden op wie ik ooit verliefd werd.
Op een avond hoorde ik hem zachtjes bellen in de tuin. Zijn stem klonk anders – zachter, warmer dan bij mij.
‘Ja, tot morgen dan… Ik kijk ernaar uit.’
Mijn hart bonsde in mijn keel. Toen hij binnenkwam, vroeg ik: ‘Met wie belde je?’
Hij keek me strak aan. ‘Een collega van werk.’
Ik wilde hem geloven, maar alles in mij schreeuwde dat er meer was.
De weken daarna werd de spanning ondraaglijk. We sliepen rug aan rug, spraken alleen nog over praktische zaken: boodschappenlijstjes, rekeningen, wie de vuilnis buiten zou zetten.
Op een dag kwam mijn vader langs om te helpen met de tuin. Terwijl we samen onkruid wiedden, keek hij me aan met die blik die alles doorziet.
‘Je hoeft niet te blijven als je niet gelukkig bent, meisje,’ zei hij zacht.
Ik barstte in tranen uit. Alles kwam eruit – de pijn, de eenzaamheid, het gevoel dat ik mezelf kwijt was geraakt.
‘Ik weet niet meer wie ik ben zonder hem,’ snikte ik.
Mijn vader kneep in mijn hand. ‘Misschien is het tijd om daarachter te komen.’
Die nacht lag ik wakker naast Jeroen en dacht aan vroeger – aan wie ik was voordat alles stilviel tussen ons. Aan de dromen die ik had, aan het meisje dat lachte om cappuccino’s met schuim.
De volgende ochtend pakte ik mijn tas en vertrok naar Anne zonder iets te zeggen. Ik bleef daar een week lang; Anne luisterde zonder oordeel terwijl ik alles vertelde wat zich had opgehoopt in mijn hart.
Jeroen stuurde berichten: ‘Wanneer kom je terug?’ ‘We moeten praten.’ Maar ik wist niet meer of er nog iets te zeggen viel.
Na een week ging ik terug naar huis om mijn spullen te halen. Jeroen zat aan de keukentafel, zijn handen om een kop koffie geklemd.
‘Waarom doe je dit?’ vroeg hij zacht.
‘Omdat ik mezelf kwijt ben geraakt,’ antwoordde ik eerlijk. ‘En omdat jij niet meer met me wilt praten.’
Hij keek weg. ‘Ik weet niet hoe dat moet…’
Misschien was dat altijd al zo geweest – misschien waren we nooit echt goed geweest in praten over wat er echt toe deed.
Ik vertrok die dag met lood in mijn schoenen maar ook met een sprankje hoop dat ergens diep vanbinnen nog brandde: hoop op mezelf terugvinden, op weer kunnen lachen zonder reden.
Nu woon ik in een klein appartementje in Utrecht, vlakbij dat café waar alles begon. Soms loop ik er langs en denk aan hoe liefde kan veranderen – hoe stilte soms harder kan snijden dan woorden ooit kunnen doen.
Was het laf om weg te gaan? Of juist moedig? Hebben jullie ooit jezelf verloren in iemand anders? Ik ben benieuwd naar jullie verhalen.