Toen mijn schoonmoeder mij op straat zette – Een Nederlandse strijd om thuis te zijn
‘Wat doe je hier nog, Eva? Ik heb je al gezegd dat je moet gaan!’ De stem van mijn schoonmoeder, Ria, trilt van woede terwijl ze in de deuropening staat. Haar ogen priemen in het schemerlicht van de hal. Mijn handen beven als ik mijn koffer steviger vastpak. Buiten raast de wind om het flatgebouw in Amersfoort, regen slaat tegen de ramen.
‘Ria, alsjeblieft… Dit is ook mijn huis. Ik wacht gewoon tot Mark terug is,’ probeer ik zachtjes. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren niet heb gesproken. Maar Ria’s gezicht verstrakt alleen maar verder.
‘Mark is er niet! En zolang hij weg is, bepaal ik wat hier gebeurt. Jij hoort hier niet meer thuis.’
Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. Hoe is het zover gekomen? Nog geen jaar geleden stond ik hier met Mark te lachen tijdens onze housewarming. Nu sta ik tegenover zijn moeder, die me zonder pardon op straat wil zetten.
‘Ik snap niet waarom je zo doet,’ fluister ik. ‘We hebben toch nooit ruzie gehad?’
Ria’s lippen trekken in een dunne lijn. ‘Je hebt genoeg gedaan. Je denkt dat ik niet weet wat er speelt? Je bent niet goed voor mijn zoon.’
Ik wil iets terugzeggen, maar de woorden blijven steken. Wat bedoelt ze? Heeft ze iets gehoord? Of is dit gewoon haar manier om controle te houden nu Mark er niet is?
Met een ruk trekt ze de deur verder open. ‘Ga nu, Eva. Of ik bel de politie.’
Ik slik, kijk nog één keer naar binnen – naar de foto’s aan de muur, onze jassen aan de kapstok – en stap dan met lood in mijn schoenen naar buiten. De deur slaat achter me dicht.
Op de trap zakt de adrenaline weg en voel ik pas echt hoe koud het is. Mijn telefoon trilt in mijn jaszak: een bericht van Mark. ‘Lief, ik ben net geland in München. Alles goed thuis?’
Mijn vingers vliegen over het scherm. ‘Nee. Je moeder heeft me eruit gezet.’
Het duurt even voor hij reageert. ‘Wat?! Hoezo? Waar ben je nu?’
Ik weet het zelf niet eens. Ik kijk naar de koffer naast me, naar de regen die door het trappenhuis naar binnen slaat. Mijn ouders wonen in Groningen – veel te ver om nu naartoe te gaan. Mijn beste vriendin Sanne woont om de hoek, maar het voelt als falen om haar nu al om hulp te vragen.
Ik besluit naar buiten te gaan en loop door de lege straten van de wijk. De regen maakt mijn haar nat, mijn schoenen soppen bij elke stap. In mijn hoofd tollen de gebeurtenissen van de afgelopen maanden: Mark die steeds vaker weg was voor zijn werk, Ria die steeds vaker onaangekondigd langskwam en zich overal mee bemoeide.
‘Je moet meer voor Mark koken,’ zei ze laatst nog. ‘Hij werkt hard, hij verdient beter dan die kant-en-klare maaltijden.’ Of: ‘Waarom werk je eigenlijk nog? Een vrouw hoort thuis te zijn voor haar man.’
Mark lachte die opmerkingen altijd weg, maar ik voelde me steeds kleiner worden in mijn eigen huis.
Bij Sanne aangekomen bel ik aan. Ze doet meteen open en trekt me naar binnen.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze bezorgd terwijl ze een handdoek pakt.
‘Ria heeft me eruit gezet,’ snik ik. ‘Gewoon… zonder reden.’
Sanne slaat een arm om me heen. ‘Blijf hier vannacht. We bedenken morgen wel wat je gaat doen.’
Die nacht lig ik wakker op haar logeerbed. Mijn gedachten razen: Wat als Mark zijn moeder gelooft? Wat als hij vindt dat ik overdrijf? Maar diep vanbinnen weet ik dat dit niet zomaar uit de lucht komt vallen.
De volgende ochtend belt Mark vanuit Duitsland.
‘Eva, wat is er gebeurd? Mijn moeder zegt dat jij haar hebt uitgescholden.’
Ik voel woede opborrelen. ‘Dat is niet waar! Ze kwam binnen, begon te schreeuwen en zei dat ik moest vertrekken.’
Mark zucht diep aan de andere kant van de lijn. ‘Kun je niet gewoon even met haar praten? Ik ben over twee dagen thuis.’
‘Mark, ze heeft me letterlijk op straat gezet! Waarom geloof je mij niet?’
Het blijft even stil.
‘Ik zit hier ook tussen twee vuren, Eva…’
Die woorden doen meer pijn dan ik wil toegeven. Ik hang op en staar naar het plafond.
De dagen daarna probeer ik mezelf bij elkaar te rapen. Sanne helpt me met zoeken naar tijdelijke woonruimte; via via kan ik een kamer huren bij een oud-studiegenootje in Utrecht. Het voelt vernederend – alsof ik alles kwijt ben wat we samen hebben opgebouwd.
Mark komt terug uit München en stuurt een bericht: ‘Kunnen we praten?’
We spreken af in een café aan het station. Hij ziet er moe uit, zijn ogen rood van het slaapgebrek.
‘Eva… Ik weet niet wat ik moet doen,’ begint hij zachtjes.
‘Je hoeft niet te kiezen tussen mij en je moeder,’ zeg ik snel, maar eigenlijk weet ik dat dat precies is wat er aan de hand is.
Hij kijkt weg. ‘Ze zegt dat jij haar niet respecteert. Dat je haar buitensluit.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ze wil alles bepalen! Ze kwam steeds vaker langs, zonder te vragen… Ze maakte me belachelijk omdat ik werk en geen kinderen wil – nog niet tenminste.’
Mark wrijft over zijn gezicht. ‘Misschien moeten we even afstand nemen.’
Die woorden hakken erin als een bijl. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar knik alleen.
De weken daarna leef ik op automatische piloot: werken, slapen, eten bij Sanne of alleen op mijn kamer in Utrecht. Soms stuurt Mark een berichtje – altijd kortaf, nooit met echte antwoorden.
Op een dag kom ik Ria tegen in de supermarkt. Ze kijkt me aan met diezelfde kille blik als toen ze me eruit zette.
‘Je denkt zeker dat Mark voor jou kiest,’ sist ze terwijl ze haar boodschappen in haar tas stopt.
‘Ik wil alleen maar dat hij gelukkig is,’ zeg ik zachtjes.
Ze lacht schamper. ‘Dat kan hij alleen zonder jou.’
Die avond besluit ik Mark nog één keer te bellen.
‘Mark… Ik kan zo niet verder. Jij moet kiezen: of we proberen samen opnieuw te beginnen – zonder bemoeienis van je moeder – of dit is het einde.’
Het blijft lang stil aan de andere kant van de lijn.
‘Ik weet het niet, Eva… Ik hou van je, maar dit is zo ingewikkeld.’
En daarmee weet ik genoeg.
De maanden daarna bouw ik langzaam een nieuw leven op in Utrecht. Ik vind een vaste baan bij een uitgeverij, maak nieuwe vrienden en begin zelfs weer voorzichtig te daten. Soms mis ik Mark nog steeds – of beter gezegd: het idee van samen zijn, van thuis zijn bij iemand.
Maar elke keer als ik twijfel, denk ik terug aan die nacht op de trap met mijn koffer in mijn hand en weet ik: niemand mag mij ooit nog zo klein maken.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen laten zich nog steeds wegjagen uit hun eigen leven omdat anderen vinden dat ze niet voldoen? En wanneer kiezen we eindelijk voor onszelf?