Tussen de Scherven van Mijn Moeder’s Dromen: Mijn Eigen Weg

‘Waarom doe je me dit aan, Eva?’ Haar stem trilt, haar handen klemmen zich om de rand van de keukentafel. De geur van vers gezette koffie hangt zwaar in de lucht, maar alles smaakt bitter. Ik kijk naar haar, mijn moeder, met haar grijze haren die ze altijd zo netjes in een knot draait. Haar ogen zijn rood van het huilen.

‘Mam, ik kan niet naar de universiteit in Leiden. Ik wil niet rechten studeren. Ik wil naar de kunstacademie in Rotterdam. Ik wil schilderen, niet pleiten.’ Mijn stem klinkt vastberaden, maar vanbinnen voel ik me als een kind dat net haar lievelingspop heeft gebroken.

Ze schudt haar hoofd. ‘Je vader zou zich omdraaien in zijn graf als hij dit hoorde. We hebben altijd zo hard gewerkt om jou kansen te geven die wij nooit hadden. En nu…’

Ik slik. Mijn vader stierf toen ik twaalf was. Sindsdien is het altijd mijn moeder en ik geweest, samen tegen de rest van de wereld. Maar nu voelt het alsof ik haar verraden heb.

‘Mam, luister nou…’

Ze staat op, haar stoel schuift met een schurend geluid over de tegels. ‘Nee, Eva. Jij luistert niet! Je denkt alleen aan jezelf. Kunst? Daar kun je toch geen toekomst mee opbouwen? Hoe ga je ooit rondkomen? Denk je dat het leven makkelijk is?’

Ik voel de tranen branden achter mijn ogen. ‘Misschien niet. Maar het is mijn leven.’

Ze draait zich om en loopt de kamer uit. De deur valt met een klap dicht. Ik blijf achter in de stilte, alleen met het geluid van mijn eigen ademhaling en het bonzen van mijn hart.

Die avond lig ik wakker in bed. De regen tikt tegen het raam. In mijn hoofd hoor ik haar woorden steeds opnieuw: ‘Je denkt alleen aan jezelf.’ Maar is dat zo? Is het egoïstisch om je eigen dromen na te jagen? Of is het juist laf om ze op te geven?

De weken daarna zijn koud en afstandelijk. Mijn moeder praat nauwelijks tegen me. Ze zet eten op tafel zonder me aan te kijken, vraagt niet hoe mijn dag was. Op een avond hoor ik haar zachtjes huilen in haar slaapkamer. Ik wil naar haar toe gaan, haar troosten, maar ik weet niet hoe.

Op school voel ik me ook verloren. Mijn beste vriendin, Sanne, probeert me op te vrolijken. ‘Je moeder draait wel bij,’ zegt ze terwijl we samen door het Vondelpark lopen. ‘Ze is gewoon bang dat je ongelukkig wordt.’

‘Maar wat als ze gelijk heeft?’ vraag ik zachtjes.

Sanne knijpt in mijn hand. ‘Je moet doen wat jou gelukkig maakt, Eva.’

De dag van de toelating bij de kunstacademie breekt aan. Mijn moeder zegt niets als ik de deur uitga, maar ik zie haar schaduw achter het gordijn als ik wegfiets. Mijn handen trillen als ik mijn portfolio laat zien aan de docenten. Maar als ik eenmaal begin te praten over mijn werk, voel ik een vuur in mezelf dat ik nergens anders voel.

Een week later krijg ik een brief: aangenomen.

Ik ren naar huis, het papier brandt in mijn hand. Mijn moeder zit aan de keukentafel met een kopje thee.

‘Mam… Ik ben aangenomen.’

Ze kijkt op, haar gezicht onleesbaar.

‘Gefeliciteerd,’ zegt ze uiteindelijk, maar haar stem klinkt hol.

De maanden die volgen zijn zwaar. Ik verhuis naar Rotterdam, naar een kleine kamer boven een bakkerij waar elke ochtend de geur van vers brood door het raam waait. Ik werk ’s avonds in een café om rond te komen. Soms eet ik dagenlang pasta met ketchup omdat het goedkoop is.

Mijn moeder belt zelden. Als ze belt, vraagt ze of ik genoeg eet en of ik geld nodig heb, maar nooit hoe het echt met me gaat.

Op een dag krijg ik een telefoontje van mijn tante: mijn moeder is gevallen en ligt in het ziekenhuis met een gebroken heup.

Ik neem meteen de trein naar Amersfoort. In het ziekenhuis ligt ze bleek en kwetsbaar in bed.

‘Hoi mam,’ fluister ik terwijl ik haar hand pak.

Ze kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Eva…’

Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te worden wat we maandenlang niet durfden uit te spreken.

‘Het spijt me,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Dat ik je pijn heb gedaan.’

Ze knijpt zachtjes in mijn hand. ‘Ik ben gewoon bang dat je hetzelfde verdriet zult voelen als ik… Dat je zult falen en spijt krijgt.’

‘Misschien faal ik wel,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar dan is het tenminste mijn eigen keuze geweest.’

Ze glimlacht flauwtjes en veegt een traan weg.

Na haar revalidatie komt ze een keer naar Rotterdam om mijn atelier te zien. Ze loopt langzaam langs mijn schilderijen, blijft staan bij een portret van haar dat ik uit mijn hoofd heb geschilderd.

‘Je hebt talent,’ zegt ze zachtjes.

Het is geen vergeving, geen volledige acceptatie misschien, maar het is iets.

Jaren later sta ik op een kleine expositie waar voor het eerst één van mijn werken verkocht wordt aan een onbekende koper. Mijn moeder staat naast me, trots maar ook nog steeds een beetje bezorgd.

‘Weet je nog,’ zegt ze terwijl ze naar het schilderij kijkt, ‘hoe boos ik was?’

Ik lach door mijn tranen heen. ‘Ja mam, dat weet ik nog.’

Nu, als ik terugkijk op die dag waarop alles veranderde, vraag ik me af: Had ik anders moeten kiezen? Was het egoïstisch om voor mezelf te kiezen? Of is liefde soms juist loslaten? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en je eigen dromen?