Brat en zijn Octavia: Hoe één handtekening mijn leven in een nachtmerrie veranderde

‘Jeroen, alsjeblieft, het is maar voor een paar weken. Je weet toch dat ik altijd alles voor je zou doen?’

De stem van mijn broer Sander trilde aan de andere kant van de lijn. Het was een regenachtige dinsdagavond in Utrecht, en ik zat met een kop lauwe koffie aan de keukentafel. Mijn vriendin Marloes keek me vragend aan. Ik draaide me van haar weg, alsof ik haar blik niet kon verdragen.

‘Sander, ik weet niet… Het is jouw auto. Waarom moet hij ineens op mijn naam?’

‘Het is ingewikkeld,’ zuchtte hij. ‘Octavia staat op mijn naam, maar vanwege die openstaande boetes en dat gedoe met de Belastingdienst… Als ze hem nu vinden, ben ik hem kwijt. Jij hebt toch geen schulden? Het is maar tijdelijk, echt waar.’

Ik voelde mijn maag samenknijpen. Sander was altijd de roekeloze van ons tweeën geweest. Ik, de oudste, de verstandige. Maar hij was ook mijn broer. We hadden samen gevoetbald op het pleintje achter ons ouderlijk huis in Amersfoort, samen kattenkwaad uitgehaald, samen gehuild toen onze vader overleed.

‘Oké,’ zei ik uiteindelijk zacht. ‘Maar alleen voor even.’

Marloes keek me aan alsof ik gek was geworden. ‘Weet je wel waar je aan begint? Je kent Sander toch!’

‘Hij is mijn broer,’ mompelde ik.

De volgende dag stond ik met Sander bij het postkantoor. Hij had zijn Octavia netjes gewassen, alsof dat alles goed zou maken. De medewerker keek nauwelijks op toen we de papieren tekenden. Eén handtekening. Zo simpel was het.

De weken gingen voorbij. Sander kwam zijn auto nauwelijks ophalen; hij had zogenaamd geen tijd. Marloes werd steeds stiller aan tafel. ‘Heb je al iets gehoord van Sander?’ vroeg ze soms.

Toen kwam de eerste brief: een boete van 180 euro voor te hard rijden in Rotterdam. Op mijn naam. Ik belde Sander.

‘Oh ja, dat was ik vergeten te zeggen. Ik moest even snel naar een klant. Maak je geen zorgen, ik betaal het je terug.’

Maar er kwamen meer brieven. Parkeerboetes uit Den Haag, een naheffing van de wegenbelasting, zelfs een brief van een incassobureau. Mijn spaargeld slonk met elke overboeking die ik deed om de boetes te betalen – want als ik niet betaalde, kwamen ze bij mij langs.

Marloes werd boos. ‘Dit is niet meer normaal, Jeroen! Je laat je gewoon gebruiken!’

Ik verdedigde Sander. ‘Hij zit gewoon even in de problemen. Hij betaalt het echt wel terug.’ Maar diep vanbinnen voelde ik het knagen.

Op een avond stond Sander ineens voor de deur. Zijn ogen waren rood door het huilen of door iets anders – ik wist het niet meer.

‘Jeroen, alsjeblieft… Kun je me nog één keer helpen? Ik heb geld nodig. Voor de huur deze maand.’

‘Sander…’ Mijn stem brak. ‘Ik heb alles al betaald voor je! De boetes, de belasting… Ik kan niet meer.’

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Je begrijpt het niet…’

‘Nee, jij begrijpt het niet!’ schreeuwde Marloes vanuit de woonkamer. ‘Je trekt Jeroen mee in jouw ellende!’

Sander keek haar aan met die blik die alles kapotmaakt: gekwetst, maar ook vol verwijt. ‘Jullie snappen niet hoe moeilijk het is! Altijd maar alles goed doen, altijd maar sterk zijn…’

Die nacht sliep ik niet. Ik hoorde Marloes zachtjes huilen in bed naast me. Mijn hoofd tolde van de zorgen: hoe moest ik dit oplossen? Moest ik Sander aangeven? Moest ik hem laten vallen?

De volgende dag belde mijn moeder.

‘Jeroen, wat is er aan de hand met jullie? Sander zegt dat jij hem niet meer wilt helpen.’

‘Mam… Ik kan niet meer. Het kost me alles wat ik heb.’

Ze zuchtte diep. ‘Je bent altijd zo hard voor hem geweest.’

‘Nee mam, ik ben altijd te zacht geweest.’

Op mijn werk kon ik me nergens meer op concentreren. Mijn chef vroeg of alles goed ging; ik loog dat het druk was thuis met de verbouwing.

Na een paar weken kreeg ik een brief van de Belastingdienst: beslaglegging op mijn rekening vanwege openstaande schulden – allemaal door die verdomde Octavia.

Ik belde Sander in paniek.

‘Sander! Ze gaan geld van mijn rekening halen! Dit kan zo niet langer!’

Hij klonk verslagen. ‘Het spijt me, Jeroen… Echt waar…’

Maar sorry’s betalen geen rekeningen.

Marloes pakte haar koffers na weer een ruzie over Sander en vertrok naar haar zus in Zwolle. ‘Ik kan dit niet meer,’ zei ze zachtjes bij de voordeur.

Ik bleef achter in een leeg huis vol brieven en herinneringen aan betere tijden.

Op een dag stond Sander weer voor de deur – zonder auto dit keer.

‘Ze hebben hem meegenomen,’ zei hij zachtjes.

Ik knikte alleen maar. Er viel niets meer te zeggen.

De maanden daarna probeerde ik alles op te lossen: brieven schrijven naar instanties, betalingsregelingen treffen, eindeloze telefoontjes plegen met incassobureaus en advocaten. Mijn spaargeld was weg, mijn relatie kapot, mijn vertrouwen in familie gesloopt.

Op een avond zat ik alleen aan tafel met een glas goedkope wijn en staarde naar de stapel papieren voor me.

Was het allemaal waard geweest? Had ik Sander moeten laten vallen? Of is familie helpen altijd belangrijker dan jezelf beschermen?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Wanneer houdt familie op familie te zijn?