Loslaten om opnieuw te beginnen – Mijn verhaal over onvruchtbaarheid, scheiding en hoop

‘Waarom kun je me niet gewoon begrijpen, Sanne?’ Bastiaan’s stem trilde van frustratie terwijl hij zijn jas van de kapstok griste. Ik stond in de deuropening, mijn handen krampachtig om het aanrecht geklemd. ‘Omdat jij nooit echt luistert!’ riep ik terug, mijn stem schor van het huilen. De stilte die volgde was oorverdovend. Ik hoorde alleen het zachte tikken van de regen tegen het raam en het bonzen van mijn eigen hart.

Die avond, terwijl Bastiaan de deur achter zich dichttrok, voelde het alsof er iets in mij brak. We waren al maanden in een eindeloze cirkel van ruzies beland, steeds weer over hetzelfde: kinderen. Of beter gezegd, het uitblijven ervan. De diagnose ‘onverklaarbare onvruchtbaarheid’ had als een koude mist over ons huwelijk gehangen. Elke maand weer die hoop, gevolgd door teleurstelling. Elke keer dat mijn moeder vroeg: ‘En, wanneer komt er nou eens een kleintje?’ voelde ik me kleiner worden.

‘Je moet het loslaten, Sanne,’ zei mijn zus Marieke vaak. Maar hoe laat je iets los waar je hele toekomstbeeld aan vastzit? Ik had altijd gedacht dat ik moeder zou worden, dat ik Bastiaan en mij samen zou zien met een kind op het strand van Scheveningen, lachend in de wind. In plaats daarvan zaten we tegenover elkaar aan tafel, zwijgend, ieder gevangen in zijn eigen verdriet.

De familieverjaardagen werden steeds pijnlijker. Mijn nichtje Anne kwam trots haar tweede zwangerschap aankondigen. Iedereen feliciteerde haar uitbundig, terwijl ik mezelf dwong te glimlachen. Mijn vader legde zijn hand op mijn schouder en fluisterde: ‘Jullie tijd komt nog wel.’ Maar wat als die tijd nooit kwam?

Bastiaan trok zich steeds verder terug. Hij werkte langer, kwam later thuis. Op een avond vond ik hem op de bank, starend naar zijn telefoon. ‘Wil je hier nog wel voor vechten?’ vroeg ik zacht. Hij keek me aan met die lege blik die ik inmiddels zo goed kende. ‘Ik weet het niet meer, Sanne.’

De weken daarna leefden we langs elkaar heen. Ik probeerde alles: yoga, acupunctuur, diëten waarvan ik niet eens wist dat ze bestonden. Elke maand weer die test, elke maand weer die ene streep. Op een dag kwam Bastiaan thuis met een folder van een adoptiebureau. ‘Misschien moeten we dit overwegen?’ zei hij voorzichtig. Maar zelfs dat voelde als toegeven aan een verlies waar ik nog niet klaar voor was.

Toen kwam de dag dat hij zijn koffers pakte. ‘Ik kan dit niet meer,’ zei hij, zijn stem gebroken. ‘Ik voel me leeg, Sanne. Alsof we elkaar alleen nog maar pijn doen.’ Ik stond daar, midden in de woonkamer vol herinneringen aan wat ooit was, en liet hem gaan.

De dagen daarna waren een waas van verdriet en schaamte. Mijn moeder belde elke dag: ‘Je moet sterk zijn, meisje.’ Maar ik voelde me allesbehalve sterk. Ik sliep nauwelijks, at nauwelijks. De muren van ons huis – mijn huis nu – kwamen steeds dichterbij.

Op een ochtend stond Marieke plotseling voor de deur met croissants en warme chocolademelk. Ze keek me aan met haar bekende mengeling van strengheid en liefde. ‘Kom op,’ zei ze, ‘we gaan wandelen.’ We liepen urenlang door het Haagse Bos, terwijl ik eindelijk alles eruit gooide: de angst om alleen te blijven, de woede op Bastiaan, de jaloezie op iedereen die wél kinderen kreeg.

‘Weet je wat het is,’ zei Marieke uiteindelijk, ‘soms moet je iemand loslaten om jezelf terug te vinden.’ Haar woorden bleven hangen.

Langzaam begon ik weer te leven. Ik schreef me in voor een cursus fotografie – iets wat ik altijd al had willen doen maar nooit durfde omdat “er straks toch een kind zou komen”. Ik ontmoette nieuwe mensen, lachte weer om kleine dingen: een hondje in het park, een onverwachte zonnestraal na dagen regen.

Toch bleef het gemis knagen. Op een avond zat ik alleen op de bank toen mijn telefoon ging. Bastiaan’s naam verscheen op het scherm. Mijn hart sloeg over.

‘Hoi Sanne,’ klonk zijn stem aarzelend. ‘Ik wilde even horen hoe het met je gaat.’

We praatten lang die avond – over vroeger, over wat er mis was gegaan. Geen verwijten meer, alleen spijt en begrip. ‘Misschien waren we te gefocust op wat we niet hadden,’ zei hij zacht.

Na dat gesprek voelde ik me lichter. Alsof er eindelijk ruimte kwam voor iets nieuws.

Een paar maanden later ontmoette ik Jeroen tijdens een fotoworkshop in Utrecht. Hij had dezelfde droge humor als ik en begreep mijn liefde voor eindeloze wandelingen langs de grachten. We praatten uren over alles en niets – over verlies en hoop, over dromen die veranderen.

Toen Jeroen hoorde van mijn verleden aarzelde hij geen moment. ‘Ik wil met jou zijn om wie jij bent,’ zei hij simpelweg.

Voor het eerst in jaren voelde ik me niet meer gedefinieerd door wat ik miste, maar door wie ik was geworden: iemand die verdriet had gekend maar ook veerkracht had gevonden.

Soms denk ik nog aan Bastiaan – aan wat had kunnen zijn. Maar dan kijk ik naar mezelf in de spiegel en zie ik iemand die zichzelf heeft teruggevonden.

Is het niet vreemd hoe je soms alles moet verliezen om jezelf echt te vinden? Wat zou jij loslaten als je wist dat er iets mooiers op je wachtte?