Op het randje van vertrouwen: Het verhaal van Anja uit Haarlem
‘Waarom heb je haar geappt, Pieter?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer krachtig te klinken. De regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze woonkamer in Haarlem. Pieter kijkt niet op van zijn krant. ‘Waar heb je het over, Anja?’
Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik had niet moeten kijken, maar de telefoon lag daar, open, met haar naam: Marieke. De berichten waren niet expliciet, maar de toon was intiem. ‘Je weet best waar ik het over heb. Marieke. Jullie gesprekken.’
Hij zucht diep, vouwt de krant langzaam dicht en legt hem op tafel. ‘Het is niet wat je denkt.’
‘Niet wat ik denk?’ Mijn stem slaat over. ‘Je stuurt haar hartjes, Pieter! Je noemt haar “lieve schat”.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen moe. ‘Anja, het is gewoon vriendschap. Je weet dat ik me soms eenzaam voel sinds de kinderen uit huis zijn.’
Ik voel een steek van pijn. Natuurlijk weet ik dat. Sinds onze dochter Sanne naar Utrecht is verhuisd en onze zoon Bram in Groningen studeert, is het huis leeg. Maar ik dacht dat we samen sterk genoeg waren.
‘Waarom kon je dat niet tegen mij zeggen?’ fluister ik. ‘Waarom zoek je troost bij een ander?’
Hij zwijgt. Buiten raast de wind door de bomen in onze straat. Ik voel me plotseling zo klein in deze grote wereld.
De dagen daarna zijn we vreemden voor elkaar. We ontbijten zwijgend, vermijden elkaars blik. Ik probeer me te verliezen in mijn werk als verpleegkundige in het Spaarne Gasthuis, maar zelfs daar achtervolgen de gedachten me.
Op een avond belt Sanne. ‘Mam, gaat het wel goed met jullie? Je klinkt zo anders.’
Ik slik de tranen weg. ‘Het gaat wel, lieverd. Maak je geen zorgen om ons.’
Maar Sanne laat zich niet afschepen. ‘Mam, als er iets is…’
‘Slaap lekker, Sanne,’ onderbreek ik haar zacht.
Die nacht lig ik wakker naast Pieter, die zachtjes snurkt. Ik staar naar het plafond en vraag me af waar het misging. Was ik te druk met werk? Heb ik hem verwaarloosd? Of is dit gewoon het leven na dertig jaar huwelijk?
De volgende ochtend besluit ik Marieke op te zoeken. Haar naam staat in zijn telefoon met een foto: een vrouw van mijn leeftijd, vriendelijk gezicht, lachende ogen. Ze woont in Heemstede, zie ik aan haar adres.
Ik neem de trein, mijn handen trillen om het briefje met haar adres. Als ze open doet, kijkt ze me verbaasd aan.
‘Jij bent Marieke?’ vraag ik.
Ze knikt voorzichtig. ‘En jij bent…?’
‘Anja. De vrouw van Pieter.’
Ze schrikt zichtbaar en doet een stap achteruit. ‘Kom binnen,’ zegt ze dan aarzelend.
Binnen ruikt het naar koffie en versgebakken appeltaart. Marieke schenkt twee kopjes in en kijkt me onderzoekend aan.
‘Ik weet niet wat Pieter je heeft verteld,’ begin ik, ‘maar ik wil gewoon weten wat er tussen jullie speelt.’
Ze zucht diep en draait haar ring om haar vinger. ‘We hebben veel gepraat, ja. Over van alles en nog wat. Maar er is niets gebeurd tussen ons, Anja. Hij mist gewoon iemand om mee te praten.’
‘En waarom kan hij dat niet met mij?’ Mijn stem breekt.
Marieke kijkt me aan met een mengeling van medelijden en begrip. ‘Misschien omdat jij altijd sterk bent? Omdat jij alles regelt? Soms hebben mensen iemand nodig die buiten hun eigen leven staat.’
Ik weet niet of dat troost biedt of juist meer pijn doet.
Als ik thuiskom zit Pieter aan de keukentafel met een kop thee voor zich uit te staren.
‘Ik ben bij Marieke geweest,’ zeg ik zonder omwegen.
Hij kijkt op, zijn ogen rood van het huilen.
‘Het spijt me, Anja,’ zegt hij zacht. ‘Ik wist niet hoe ik met je moest praten over mijn gevoelens. Jij bent altijd zo sterk…’
‘Sterk?’ Ik lach schamper. ‘Ik voel me allesbehalve sterk nu.’
We praten die avond tot diep in de nacht. Over onze angsten, onze eenzaamheid, onze dromen die we samen hadden maar ergens onderweg zijn kwijtgeraakt.
De weken daarna proberen we elkaar opnieuw te vinden. We maken samen wandelingen langs het strand van Zandvoort, praten over vroeger en over wat we nog willen in het leven.
Maar het vertrouwen is broos als glas. Elke keer als zijn telefoon piept, schrik ik op.
Op een dag komt Bram onverwacht thuis voor het weekend. Hij merkt meteen dat er iets speelt.
‘Jullie doen zo raar,’ zegt hij tijdens het avondeten.
Pieter en ik kijken elkaar aan. Voor het eerst sinds weken glimlachen we om dezelfde reden: onze kinderen zijn nog steeds ons anker.
Toch blijft er iets knagen. Kan liefde alles overwinnen? Of zijn sommige barsten te diep?
Soms vraag ik me af: hoeveel kan een hart verdragen voordat het breekt? En als het breekt… kun je het dan ooit weer heel maken?