Een Leugen Begint Met Eén Telefoontje – Het Verhaal van Marloes uit Utrecht
‘Marloes, je moet nu luisteren. Dit is belangrijk.’ De stem aan de andere kant van de lijn trilde, alsof ze elk moment kon breken. Ik zat rechtop in bed, het dekbed tot aan mijn kin getrokken, terwijl de regen tegen het raam sloeg. Mijn man, Jeroen, lag naast me, zijn rug naar mij toe.
‘Wie is dit?’ vroeg ik zacht, bang om hem wakker te maken.
‘Het spijt me… maar Jeroen… hij is niet wie je denkt dat hij is.’
Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik wilde ophangen, doen alsof dit niet gebeurde. Maar iets in haar stem – een mengeling van angst en medelijden – hield me vast. ‘Wat bedoel je?’ fluisterde ik.
‘Hij… hij heeft al maanden een relatie met iemand anders. Met mij.’
De stilte die volgde was ondraaglijk. Ik hoorde alleen het tikken van de klok en het zachte gesnurk van Daan, onze zoon van acht, in de kamer naast ons. Mijn wereld kantelde.
Toen ik ophing, voelde ik me leeg. Ik keek naar Jeroen’s silhouet in het donker en vroeg me af wie hij werkelijk was. Hoeveel leugens had hij verteld? Hoeveel avonden had hij gezegd dat hij moest overwerken, terwijl hij bij haar was?
De volgende ochtend zat ik aan de keukentafel, mijn handen om een kop lauwe koffie geklemd. Jeroen kwam binnen, zijn haar nog verward van het slapen. ‘Goedemorgen,’ zei hij luchtig, alsof alles normaal was.
‘We moeten praten,’ zei ik, mijn stem vlak.
Hij keek op, zijn ogen vernauwden zich. ‘Wat is er?’
‘Gisteravond belde iemand. Ze zei dat jij… dat jij haar al maanden ziet.’
Hij verstijfde. Even dacht ik dat hij zou ontkennen, maar toen zakte hij op een stoel tegenover me en verborg zijn gezicht in zijn handen.
‘Het spijt me, Marloes. Ik… ik weet niet wat er met me aan de hand is.’
Woede borrelde op in mijn buik. ‘Hoe lang al?’
‘Sinds januari,’ fluisterde hij.
Het was juni. Zes maanden leugens. Zes maanden waarin ik dacht dat we gelukkig waren.
Die dag veranderde alles. Mijn ouders kwamen langs – mijn moeder met haar eeuwige bezorgdheid, mijn vader zwijgend en afstandelijk zoals altijd.
‘Je moet hem vergeven,’ zei mijn moeder terwijl ze mijn hand vasthield. ‘Denk aan Daan.’
Maar mijn vader keek Jeroen aan met een blik die ik nooit eerder had gezien. ‘Je hebt haar kapotgemaakt,’ zei hij zacht.
De weken daarna waren een waas van ruzies, tranen en eindeloze gesprekken met advocaten en therapeuten. Daan begreep er niets van. Hij vroeg steeds: ‘Komt papa weer thuis wonen?’
Ik wilde hem beschermen tegen de waarheid, maar hoe leg je een kind uit dat zijn vader niet meer terugkomt? Dat zijn moeder elke nacht huilt in bed?
Op een avond zat ik op de rand van Daans bed terwijl hij sliep. Zijn gezicht was ontspannen, zijn ademhaling rustig. Ik streek een lok haar uit zijn gezicht en voelde de tranen prikken achter mijn ogen.
‘Waarom moest dit ons overkomen?’ fluisterde ik in het donker.
De familieverjaardagen werden ongemakkelijk. Mijn zus Iris koos partij voor Jeroen – ze vond dat ik te hard was geweest. ‘Iedereen maakt fouten,’ zei ze tijdens het kerstdiner, terwijl ze haar glas wijn vasthield alsof het haar enige houvast was.
‘Maar niet iedereen verraadt zijn gezin,’ beet ik haar toe.
Mijn moeder probeerde te bemiddelen, maar het huis voelde koud en leeg zonder Jeroen’s aanwezigheid – zelfs al kon ik zijn leugens niet vergeven.
Op een dag stond Jeroen voor de deur met bloemen en een knuffel voor Daan. ‘Mag ik even met hem praten?’ vroeg hij schuchter.
Ik liet hem binnen, maar bleef op afstand toekijken terwijl hij Daan omhelsde. Het deed pijn om te zien hoe blij Daan was – alsof alles weer normaal kon worden als papa er gewoon was.
Na zijn bezoek bleef Daan stilletjes op de bank zitten, zijn knuffel stevig tegen zich aangedrukt.
‘Mama, waarom woont papa niet meer bij ons?’ vroeg hij uiteindelijk.
Ik slikte en probeerde mijn stem niet te laten trillen. ‘Papa en mama kunnen niet meer samenwonen omdat we elkaar pijn hebben gedaan. Maar we houden allebei heel veel van jou.’
Hij knikte langzaam, maar ik zag dat hij het niet begreep.
De maanden sleepten zich voort. Ik probeerde weer te werken als verpleegkundige in het UMC Utrecht, maar elke dag voelde als overleven. Collega’s fluisterden achter mijn rug om – iedereen wist wat er gebeurd was.
Op een avond kwam Iris onverwacht langs. Ze stond in de deuropening met rode ogen en trillende handen.
‘Het spijt me, Marloes,’ zei ze zacht. ‘Ik had niet zo moeten oordelen.’
We huilden samen aan de keukentafel, eindelijk weer zussen zoals vroeger.
Langzaam vond ik een nieuw ritme met Daan. We maakten wandelingen langs de Oudegracht, aten ijsjes bij Roberto Gelato en lachten om stomme grapjes die alleen wij begrepen.
Maar ’s nachts bleef de leegte knagen. Soms droomde ik dat Jeroen terugkwam – dat alles weer goed was – maar dan werd ik wakker in een koud bed.
Twee jaar later is de pijn minder scherp, maar nog steeds voelbaar. Jeroen heeft een nieuw leven opgebouwd met haar; Daan ziet hem in het weekend. Mijn ouders praten weer met elkaar tijdens familiebijeenkomsten, maar iets is voorgoed veranderd.
Soms vraag ik me af: had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen? Of zijn sommige wonden gewoon te diep om ooit echt te helen?
Misschien herkennen anderen zich in mijn verhaal. Wat denken jullie: kun je ooit écht verder na zo’n verraad? Of blijft er altijd iets stuk?