Op het randje van vertrouwen: het verhaal van Marijke en Kees

‘Kees, wie is Anja?’ Mijn stem trilt terwijl ik de naam uitspreek. Het is zaterdagochtend, de regen tikt zachtjes tegen het raam van onze rijtjeswoning in Amersfoort. Kees kijkt op van zijn krant, zijn gezicht verstijft. ‘Wat bedoel je?’ vraagt hij, zijn stem net iets te nonchalant.

Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn keel. Gisteravond, toen Kees even naar de supermarkt was, had zijn telefoon een berichtje laten zien: “Ik mis je. Wanneer zie ik je weer? Liefs, Anja.” Ik wilde niet spioneren, maar het scherm lichtte op en de woorden brandden zich in mijn geheugen. Ik heb de hele nacht wakker gelegen, woelend onder het dekbed dat we al dertig jaar delen.

‘Je weet best wat ik bedoel,’ zeg ik zacht. ‘Er staan berichten van haar op je telefoon.’

Kees zucht diep en vouwt de krant dicht. ‘Het is gewoon een collega, Marijke. Je maakt je druk om niks.’

Maar ik ken hem te goed. Zijn ogen ontwijken de mijne, zijn handen friemelen aan de rand van de krant. Ik voel hoe de grond onder mijn voeten wegzakt.

We zijn vijfendertig jaar getrouwd. Toen ik Kees leerde kennen, was ik 22. Hij was 25, net begonnen als leraar op de basisschool waar ik als stagiaire werkte. Hij was charmant, attent, altijd in voor een grapje. We kregen twee kinderen: onze dochter Lotte en zoon Bram. Ze zijn allang het huis uit, hebben hun eigen gezinnen. De afgelopen tien jaar waren het alleen Kees en ik in dit huis vol herinneringen.

De eerste weken na het bericht probeer ik mezelf te overtuigen dat het niets is. Kees doet normaal, misschien zelfs extra lief. Hij brengt me koffie op bed, vraagt vaker hoe mijn dag was. Maar ergens knaagt er iets. Ik merk dat hij vaker op zijn telefoon kijkt, soms snel het scherm wegklikt als ik binnenkom.

Op een avond zit ik in de woonkamer met een glas wijn als Lotte belt. ‘Mam, gaat alles goed?’ vraagt ze. Ik twijfel even, maar zeg dan: ‘Het gaat wel.’

‘Je klinkt anders,’ zegt ze bezorgd. ‘Is er iets met papa?’

Ik wil haar niet belasten met mijn zorgen, maar het lucht op om het hardop te zeggen: ‘Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat papa misschien contact heeft met een andere vrouw.’

Lotte is even stil. ‘Wil je dat ik langskom?’

‘Nee lieverd, dat hoeft niet. Ik moet dit zelf uitzoeken.’

De dagen erna voel ik me gevangen in mijn eigen huis. Overal herinneringen aan vroeger: foto’s van vakanties aan de Zeeuwse kust, tekeningen van de kinderen aan de muur, het servies dat we samen uitzochten op de markt in Utrecht. Alles lijkt nu een façade.

Op een donderdagavond komt Kees later thuis dan normaal. Hij ruikt anders – een vleugje parfum dat niet van mij is. Ik durf niets te zeggen, bang voor het antwoord.

Die nacht kan ik niet slapen. Ik hoor Kees zachtjes ademen naast me en vraag me af wie hij werkelijk is geworden. Ben ik naïef geweest? Heb ik signalen gemist?

Een week later gebeurt het weer: een berichtje op zijn telefoon als hij onder de douche staat. Dit keer lees ik het hele gesprek. Het is duidelijk: Anja is geen gewone collega. Ze spreken af na het werk, delen geheimen die niet voor mijn oren bestemd zijn.

Mijn handen trillen als ik hem ermee confronteer. ‘Kees, waarom lieg je tegen me? Wie is Anja echt?’

Hij kijkt me aan met een mengeling van schaamte en verdriet. ‘Het spijt me, Marijke,’ zegt hij zacht. ‘Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Het begon onschuldig…’

‘Onschuldig?’ snauw ik. ‘Je liegt tegen me! Je bedriegt me!’

Hij barst in tranen uit – iets wat ik hem nog nooit heb zien doen. ‘Ik voel me zo leeg sinds de kinderen weg zijn,’ stamelt hij. ‘Jij hebt je vriendinnen, je vrijwilligerswerk… Ik voelde me overbodig.’

Zijn woorden snijden door mijn ziel. Natuurlijk heb ik mijn eigen leven opgebouwd nu de kinderen volwassen zijn – yoga op woensdagochtend, koffie met buurvrouw Els, vrijwilligerswerk bij het dierenasiel – maar ik dacht altijd dat wij samen sterk stonden.

De weken daarna leven we langs elkaar heen als vreemden in hetzelfde huis. Lotte komt vaker langs met haar kinderen om de stilte te doorbreken. Bram belt uit Groningen en vraagt of alles goed gaat – hij voelt aan dat er iets mis is.

Op een avond zitten Kees en ik zwijgend tegenover elkaar aan tafel. De stamppot boerenkool smaakt naar karton.

‘Wil je scheiden?’ vraag ik uiteindelijk.

Kees schudt zijn hoofd. ‘Nee… Ik wil jou niet kwijt.’

‘Maar je hebt me al kwijtgeraakt,’ fluister ik.

We besluiten samen naar relatietherapie te gaan – iets waar we vroeger om zouden hebben gelachen. De eerste sessies zijn pijnlijk; oude wonden worden opengehaald, verwijten vliegen over tafel.

Toch gebeurt er iets onverwachts: we beginnen weer te praten, echt te praten. Over onze angsten, onze verlangens, onze teleurstellingen.

Langzaam groeit er begrip – geen vergeving nog, maar wel ruimte voor eerlijkheid.

Op een dag zegt Kees: ‘Ik heb Anja verteld dat het voorbij is.’

Ik kijk hem aan en zie voor het eerst in maanden weer iets van de man op wie ik ooit verliefd werd.

Het vertrouwen is broos, als dun ijs in maart. Maar we proberen het opnieuw – stap voor stap.

Soms vraag ik me af: Had ik dit kunnen voorkomen? Ben ik te veel mezelf geworden en hem vergeten? Of is dit gewoon hoe het leven loopt na zoveel jaar samen?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Is liefde genoeg om opnieuw te beginnen?