Een zomer aan het IJsselmeer: Geheimen, verraad en mezelf terugvinden
‘Waarom kijk je me niet aan, Bas?’ Mijn stem trilde, terwijl ik mijn handen om de mok koffie klemde. De geur van versgemalen bonen mengde zich met het zoute briesje dat door het open raam van het vakantiehuisje aan het IJsselmeer waaide. Bas staarde naar buiten, zijn blik op de dobberende zeilbootjes. ‘Ik ben gewoon moe, Eva. Het werk, alles…’
Maar ik wist beter. Al dagen voelde ik een afstand tussen ons die ik niet kon overbruggen. Sophie, onze dochter van zeven, rende giechelend langs het water, haar blonde haren wapperend in de wind. Ze riep: ‘Mama, kijk! Een schelp!’ Ik glimlachte naar haar, maar vanbinnen voelde ik me leeg.
Die eerste avond probeerde ik het nog. ‘Bas, wil je straks samen wandelen? Even met z’n tweeën?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien. Ik moet nog wat mails beantwoorden.’
Ik liep naar buiten, de houten veranda op, en keek uit over het kalme water. Mijn gedachten tolden. Was dit het? Waren we echt zo ver uit elkaar gegroeid? In de verte hoorde ik Sophie zingen. Voor haar moest ik sterk blijven.
De volgende ochtend werd ik wakker van gefluister in de keuken. ‘Ssst, straks hoort ze ons,’ hoorde ik mijn schoonzus Marloes zeggen. Mijn hart sloeg over. Ik bleef doodstil liggen en luisterde.
‘Bas moet het haar gewoon vertellen,’ fluisterde Marloes verder. ‘Dit kan zo niet langer.’
‘Hij wil haar niet kwetsen,’ antwoordde mijn schoonmoeder zacht.
Mijn adem stokte. Wat moest Bas mij vertellen? Ik voelde een koude rilling over mijn rug glijden.
Die dag probeerde ik antwoorden te vinden. Tijdens het ontbijt keek ik Bas aan, maar hij vermeed mijn blik. Marloes deed overdreven vrolijk tegen Sophie en mijn schoonmoeder schonk zwijgend koffie in.
Na het ontbijt trok ik Sophie haar zwembandjes aan en liep met haar naar het water. Ze keek me aan met haar grote blauwe ogen. ‘Mama, waarom ben je verdrietig?’ vroeg ze ineens.
Ik slikte. ‘Ik ben gewoon een beetje moe, lieverd.’
‘Papa is ook altijd moe,’ zei ze wijs.
Later die middag zat ik alleen op de steiger toen Bas naast me kwam zitten. Hij zuchtte diep.
‘Eva… er is iets wat ik je moet vertellen.’
Mijn hart bonsde in mijn keel. ‘Wat dan?’
Hij keek me eindelijk aan, zijn ogen rood van het huilen. ‘Ik… Ik heb iemand anders ontmoet.’
De woorden sloegen in als een bom. Alles werd stil om me heen; zelfs de meeuwen leken hun snavel te houden.
‘Hoe lang al?’ vroeg ik schor.
‘Een paar maanden,’ fluisterde hij. ‘Het spijt me zo.’
Ik stond op, mijn benen trilden. ‘En Sophie? Heb je aan haar gedacht?’
Hij knikte, tranen in zijn ogen. ‘Ik weet het niet meer, Eva. Ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen.’
Die avond lag ik wakker in het kleine bedje naast Sophie, die vredig sliep met haar knuffelbeer in haar armen. Mijn gedachten maalden: Had ik dit kunnen voorkomen? Was ik te veel bezig geweest met werk, met zorgen voor iedereen behalve mezelf?
De dagen daarna waren een waas van pijnlijke gesprekken en ongemakkelijke stiltes. Marloes probeerde me te troosten, maar haar woorden kwamen niet binnen. Mijn schoonmoeder keek me aan met een mengeling van medelijden en schaamte.
Op een avond zat ik alleen aan het water toen mijn vader belde. ‘Eva, hoe gaat het daar?’ vroeg hij bezorgd.
Ik barstte in tranen uit en vertelde hem alles. Hij luisterde geduldig en zei toen: ‘Je bent sterker dan je denkt, meisje. Dit red je wel.’
De volgende ochtend besloot ik dat ik niet langer slachtoffer wilde zijn van Bas’ keuzes. Ik pakte mijn spullen en vertelde hem dat Sophie en ik eerder naar huis zouden gaan.
‘Wil je echt weg?’ vroeg hij zacht.
‘Ja,’ zei ik vastberaden. ‘Ik moet mezelf terugvinden, Bas. En dat kan niet zolang jij hier bent.’
De autorit naar huis was stil; Sophie sliep op de achterbank met haar hoofd tegen haar knuffelbeer gedrukt. Thuisgekomen voelde alles leeg en koud, maar ook als een nieuw begin.
In de weken daarna worstelde ik met verdriet en woede. Mijn moeder kwam langs met appeltaart en luisterde naar mijn verhalen zonder te oordelen. Vriendinnen stuurden berichtjes en nodigden me uit voor koffie of een wandeling door het park.
Langzaam vond ik mezelf terug in kleine dingen: een boek lezen op de bank, samen met Sophie pannenkoeken bakken op zondagmorgen, fietsen door de polder terwijl de zon onderging.
Op een dag vroeg Sophie: ‘Mama, komt papa nog terug?’
Ik slikte en keek haar aan. ‘Papa blijft altijd jouw papa, lieverd. Maar soms veranderen dingen nou eenmaal.’
Ze knikte wijs en kroop dicht tegen me aan.
Nu, maanden later, kijk ik terug op die zomer als het begin van mijn eigen reis. Een reis vol pijn, maar ook vol kracht en hoop.
Soms vraag ik me af: Had ik iets anders kunnen doen? Of was dit precies wat nodig was om mezelf eindelijk te vinden? Wat zouden jullie doen als je wereld ineens instortte?