“Ik kon mijn schoonmoeder de waarheid niet vertellen over de onvruchtbaarheid van mijn man – hij dwong mij het voor hem te doen” – Mijn leven met een moederskindje in een Nederlandse familie

‘Waarom zeg je het niet gewoon zelf, Martijn?’ Mijn stem trilt, terwijl ik met mijn rug naar hem toe sta, starend naar de regen die tegen het keukenraam slaat. Achter mij hoor ik zijn zucht, die alles zegt: vermoeidheid, angst, misschien zelfs schaamte.

‘Mam begrijpt dat niet,’ zegt hij zacht. ‘Ze zal het nooit accepteren. Jij… jij kan het beter uitleggen.’

Ik draai me om en kijk hem aan. Zijn ogen zijn rood van het huilen, zijn schouders hangen slap. Ik weet dat hij kapot is van het nieuws dat we net van de arts hebben gekregen: Martijn is onvruchtbaar. Geen kinderen. Geen kleine voetjes op het parket, geen verjaardagsfeestjes, geen familie-uitbreiding. Alles waar ik ooit van droomde, verdwijnt in één klap.

Maar wat me nog meer pijn doet, is dat ik degene moet zijn die zijn moeder – Joke – moet vertellen dat haar enige zoon haar nooit oma zal maken. Alsof het mijn schuld is. Alsof ik degene ben die faalt.

‘Martijn, dit is jouw moeder. Jij moet dit doen.’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Alsjeblieft, Sanne. Ik kan het niet. Ze zal me haten.’

Ik voel de woede opborrelen. Hoe vaak heb ik mezelf weggecijferd voor deze familie? Hoe vaak heb ik me aangepast aan hun regels, hun verwachtingen? Joke die elke zondag onaangekondigd binnenvalt met appeltaart en commentaar op mijn interieur. Joke die vindt dat ik te weinig werk, te veel werk, te weinig kook, te veel uit eten ga. Joke die altijd precies weet hoe het hoort – en vooral hoe ík het fout doe.

En nu moet ik haar vertellen dat haar bloedlijn stopt bij haar zoon? Dat haar droom van kleinkinderen uit elkaar spat?

De volgende dag zitten we aan haar keukentafel. De geur van koffie en versgebakken cake hangt in de lucht. Martijn kijkt naar zijn handen, Joke kijkt naar mij.

‘Dus, wanneer gaan jullie nou eens beginnen?’ vraagt ze opgewekt. ‘Je bent al dertig, Sanne. De tijd tikt door!’

Ik slik. Mijn handen trillen als ik mijn kopje neerzet.

‘Joke… er is iets wat we moeten vertellen.’

Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Wat dan? Jullie gaan toch niet scheiden, hè?’

Martijn zegt niets. Ik voel zijn blik branden op mijn gezicht.

‘We… we kunnen geen kinderen krijgen,’ zeg ik zacht.

Het is alsof alle lucht uit de kamer wordt gezogen. Joke’s gezicht verstijft.

‘Hoezo niet?’ Haar stem klinkt scherp.

‘Het… het ligt niet aan mij,’ fluister ik bijna.

Ze kijkt me aan met een blik die ik nooit zal vergeten: teleurstelling, woede, ongeloof.

‘Dus aan Martijn?’ Haar stem trilt nu ook.

Martijn kijkt nog steeds naar zijn handen. Ik knik langzaam.

Er valt een lange stilte. Dan staat Joke op en loopt naar het raam. Ze draait zich om en kijkt ons aan.

‘Dit kan niet waar zijn,’ zegt ze kil. ‘Er moet iets mis zijn gegaan bij de dokter. Jullie moeten een tweede mening vragen.’

‘We hebben al drie artsen gesproken,’ zeg ik zacht.

Ze schudt haar hoofd. ‘Nee. Dit accepteer ik niet.’

De rest van het bezoek verloopt in stilte. Als we weggaan, zegt Joke niets meer tegen mij. Alleen tegen Martijn: ‘Je had harder moeten proberen.’

In de auto barst Martijn in tranen uit. Ik voel me leeg en boos tegelijk – op hem, op haar, op mezelf omdat ik weer degene was die alles moest dragen.

De weken daarna wordt alles anders. Joke belt niet meer spontaan aan. Geen appeltaart meer op zondag, geen telefoontjes met goedbedoelde adviezen. In plaats daarvan krijg ik ijzige blikken als we elkaar tegenkomen in de supermarkt.

Martijn trekt zich steeds verder terug in zichzelf. Hij werkt langer door, komt later thuis, zegt nauwelijks nog iets tegen mij. Onze gesprekken gaan alleen nog over praktische dingen: boodschappenlijstjes, rekeningen, wie de vuilnis buiten zet.

Op een avond zit ik alleen op de bank als mijn telefoon trilt. Een bericht van mijn moeder: ‘Hoe gaat het met jullie?’

Ik typ: ‘Niet goed.’ En voor het eerst sinds weken huil ik weer.

De maanden verstrijken en het huis voelt steeds leger aan. Soms hoor ik Martijn ’s nachts huilen in de badkamer. Soms wil ik hem troosten, maar er staat een muur tussen ons die steeds hoger wordt.

Op een dag komt hij thuis met rode ogen en zegt: ‘Ik ga bij mama logeren.’

Ik knik alleen maar. Wat moet ik zeggen? Dat hij wegloopt? Dat hij altijd al meer zoon dan man is geweest?

De dagen zonder hem zijn stil en pijnlijk. Ik mis hem – of misschien mis ik gewoon wat we ooit hadden kunnen zijn.

Na een week komt hij terug om zijn spullen te halen.

‘Het spijt me,’ zegt hij zacht.

‘Waarvoor?’ vraag ik.

‘Dat ik je dit heb aangedaan.’

Ik knik weer. Er valt niets meer te zeggen.

Joke belt me nooit meer. Op straat kijkt ze dwars door me heen alsof ik lucht ben.

Soms vraag ik me af of alles anders was gelopen als Martijn wél voor zichzelf had durven kiezen – of als ik eerder mijn grenzen had getrokken.

Nu zit ik hier in een leeg huis en vraag ik me af: hoeveel kun je opofferen voor liefde voordat je jezelf verliest? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf en de verwachtingen van je familie?