Mijn Zoon Liet Zijn Gezin Achter – Maar Ik Kon Niet Wegkijken
‘Mam, ik kan niet meer. Ik ga weg.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een echo in een lege kamer. Daan stond daar, zijn jas al aan, zijn ogen dof en leeg. Mijn zoon, mijn enige kind. Ik voelde de paniek in mijn borst opkomen, alsof iemand mijn hart samenkneep.
‘Daan, wat bedoel je? Je kunt niet zomaar weggaan! Je hebt een gezin, een kind!’ Mijn stem trilde, maar hij keek me niet aan. Hij keek naar de vloer, naar de oude tegels in de gang die ik ooit met zijn vader had uitgezocht. ‘Het spijt me, mam. Ik trek dit niet meer. Ik ben op.’
Het was alsof de tijd even stil stond. Buiten hoorde ik de regen tegen het raam tikken. In de woonkamer klonk het zachte gehuil van kleine Lotte, zijn dochtertje van drie. En boven, waarschijnlijk in tranen, zat Marieke – zijn vrouw, mijn schoondochter. Ik wist dat ze hoopte dat ik hem zou tegenhouden.
‘Daan, alsjeblieft…’
Maar hij schudde zijn hoofd en liep de deur uit. Zonder nog om te kijken. Het geluid van de deur die dichtviel klonk als een vonnis.
De dagen daarna voelde ik me leeg. Ik probeerde Marieke te troosten, maar wat kon ik zeggen? Haar ogen waren rood van het huilen, haar stem schor. ‘Waarom doet hij dit? Wat heb ik verkeerd gedaan?’ vroeg ze keer op keer. En elke keer brak mijn hart een beetje meer.
Ik probeerde Daan te bellen, te appen. Geen reactie. Zijn vrienden wisten ook van niets. Het was alsof hij van de aardbodem verdwenen was.
De weken werden maanden. Marieke kon de huur niet meer betalen van hun flatje in Utrecht. Ze werkte parttime in een bakkerij, maar dat was niet genoeg. De kinderopvang werd te duur. Soms bracht ze Lotte naar mij in Amersfoort, zodat ze extra kon werken.
Op een avond zat ik met Lotte op schoot naar Peppa Pig te kijken toen Marieke belde. Haar stem klonk gebroken: ‘Ik moet eruit, ze zetten me eruit…’
Ik voelde de woede in mij opborrelen – op Daan, op het leven, op mezelf misschien ook wel. Hoe had ik dit niet zien aankomen? Had ik iets kunnen doen? Had ik hem beter moeten opvoeden?
Die nacht sliep Marieke met Lotte bij mij op de bank. De volgende ochtend zat ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie toen mijn zus Anja binnenkwam.
‘Je kunt ze hier niet laten wonen, Els,’ zei ze zacht maar beslist. ‘Je hebt zelf nauwelijks rond te komen sinds Jan dood is.’
‘Wat moet ik dan? Ze hebben niemand anders!’ riep ik uit.
Anja zuchtte diep en keek me aan met die blik die ze altijd had als ze vond dat ik te veel hooi op mijn vork nam. ‘Je kunt Daan niet blijven beschermen. Hij moet verantwoordelijkheid nemen.’
Maar hoe? Hij was weg. Onvindbaar.
De weken werden routine: Marieke zocht werk, ik paste op Lotte, we deelden alles – geld, eten, zorgen. Soms hoorde ik Marieke ’s nachts huilen in de logeerkamer. Soms huilde ik zelf stilletjes in de keuken.
Op een dag stond er ineens een brief op de mat – van Daan. Geen adres, alleen een poststempel uit Rotterdam.
‘Mam,
Het spijt me dat ik weg ben gegaan. Ik kon het niet meer aan – het werk, het geldgebrek, het gevoel dat ik iedereen teleurstelde. Ik weet dat ik laf ben geweest. Maar ik kan nu niet terugkomen.
Zorg alsjeblieft voor Marieke en Lotte. Ik weet dat jij dat kunt.
Daan’
Ik las de brief drie keer voordat ik hem aan Marieke liet zien. Ze las hem zwijgend en vouwde hem toen heel netjes op.
‘Hij vraagt jou om voor ons te zorgen,’ zei ze bitter.
‘Dat doe ik al,’ antwoordde ik zacht.
De maanden sleepten zich voort. Soms dacht ik dat ik gek werd van schuldgevoel en woede tegelijk. Op verjaardagen vroegen familieleden waar Daan was – ik loog dat hij veel werkte in het buitenland.
Op een dag kwam Lotte thuis van school met een tekening: drie poppetjes – zijzelf, haar moeder en ik. Geen papa.
‘Waar is papa?’ vroeg ze zachtjes terwijl ze haar veters lospeuterde.
Ik slikte en zei: ‘Papa is even weg, lieverd.’
Ze knikte alsof ze het begreep, maar haar ogen stonden groot en verdrietig.
Soms droomde ik dat Daan ineens voor de deur stond – mager, moe, maar vol berouw. Dat hij alles goedmaakte en we weer samen waren zoals vroeger: kerst met z’n allen aan tafel, lachen om slechte grappen van Jan, Lotte op schoot bij haar vader.
Maar elke ochtend werd ik wakker in dezelfde werkelijkheid: Daan was weg en wij moesten verder zonder hem.
Op een dag belde Anja weer aan. ‘Els,’ zei ze zachtjes terwijl ze haar hand op mijn arm legde, ‘je moet aan jezelf denken. Je kunt niet alles oplossen.’
Maar hoe doe je dat als moeder? Hoe laat je los? Hoe vergeef je je eigen kind voor zoiets onmenselijks?
Soms denk ik: misschien heb ik gefaald als moeder. Misschien had ik Daan sterker moeten maken, of liever moeten zijn, of juist strenger…
Maar dan zie ik Lotte lachen terwijl ze koekjes bakt met Marieke in mijn keuken en weet ik: liefde is soms gewoon blijven staan als alles om je heen instort.
En toch… elke avond kijk ik even naar buiten voor het slapengaan – misschien zie ik Daan lopen onder de lantaarnpaal voor het huis.
Zou jij je kind kunnen vergeven? Of zou je hem laten vallen?