Een tuin vol herinneringen en nieuwe kansen

‘Waarom moet jij altijd alles bepalen, Ralph?’ De stem van mijn zus Lily snijdt door de frisse ochtendlucht, terwijl ze met haar voet tegen een roestige kruiwagen trapt. Ik kijk haar aan, mijn handen vol met dorre takken uit de verwilderde tuin die we van oom Henk hebben geërfd. ‘Omdat jij nooit een plan hebt, Lil. We kunnen niet zomaar beginnen zonder te weten wat we willen.’

Ze draait zich om, haar blonde haar in een slordige knot. ‘Misschien wil ik gewoon iets moois maken, zonder dat alles volgens jouw schema hoeft.’

Het is pas een week geleden dat we samen in het notariskantoor zaten, onze handen trillend toen de notaris het testament voorlas. Oom Henk, die altijd zo stil was op familiefeestjes, had ons zijn volkstuin nagelaten. Een lapje grond aan de rand van Utrecht, vol onkruid en herinneringen. Mijn moeder had gehuild. Lily had haar schouders opgehaald. Ik voelde vooral een knoop in mijn maag.

Nu staan we hier, tussen de overwoekerde bessenstruiken en het vervallen tuinhuisje. De lucht ruikt naar natte aarde en rottende bladeren. Ik weet niet of ik boos ben op Lily of op mezelf. Misschien op allebei.

‘Weet je nog,’ zegt Lily plotseling zachter, ‘hoe we hier vroeger hutten bouwden? Oom Henk liet ons altijd zijn snoeischaar gebruiken, zelfs toen we te jong waren.’

Ik knik. ‘En hij bakte pannenkoeken op dat gammele gasstelletje.’

Er valt een stilte. Ik zie aan haar gezicht dat ze net zo moe is als ik. Niet alleen van het werken in de tuin, maar ook van het ruziemaken. Toch kan ik het niet laten om te zeggen: ‘Als we niet samenwerken, wordt het nooit wat.’

Ze zucht diep. ‘Misschien heb je gelijk.’

We beginnen opnieuw, deze keer zonder woorden. Ik trek onkruid uit de grond terwijl zij voorzichtig de oude frambozenstruiken snoeit. Af en toe kijken we elkaar aan, een ongemakkelijke glimlach op onze gezichten. Het voelt als een wapenstilstand.

De dagen verstrijken. Elke zaterdag staan we samen in de tuin. Soms regent het zo hard dat onze laarzen vastzuigen in de modder. Soms schijnt de zon en ruikt alles naar belofte. We praten weinig, maar als we praten gaat het steeds minder over wie er gelijk heeft en steeds meer over vroeger.

‘Weet je nog die keer dat jij in de sloot viel?’ vraagt Lily op een middag terwijl ze haar handen wast bij de waterpomp.

‘Jij duwde me!’ zeg ik lachend.

‘Dat was niet expres!’ Ze lacht terug, voor het eerst echt ontspannen.

Toch blijft er iets tussen ons hangen. Iets wat niet uitgesproken wordt. Op een avond, als de lucht paars kleurt en we samen op het bankje voor het tuinhuisje zitten, breekt Lily het stilzwijgen.

‘Ik snap niet waarom jij altijd zo boos bent op mij,’ zegt ze zacht.

Ik voel mijn keel dichtknijpen. ‘Omdat jij altijd wegloopt als het moeilijk wordt.’

Ze kijkt weg. ‘Misschien omdat ik bang ben dat ik het niet goed doe.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Oom Henk was altijd onze veilige haven geweest, degene bij wie we terecht konden als onze ouders weer eens ruzie hadden over geld of werk of weet ik veel wat. Nu is hij er niet meer en moeten wij het samen doen.

De volgende dag vind ik in het tuinhuisje een oud schrift van oom Henk. Zijn handschrift is slordig maar herkenbaar:

‘Voor Ralph en Lily – als jullie dit lezen, hoop ik dat jullie samen iets moois maken van deze plek. Niet perfect, maar samen.’

Ik laat het aan Lily zien. Ze veegt snel een traan weg.

‘Misschien moeten we minder vechten en meer luisteren,’ fluistert ze.

Vanaf dat moment verandert er iets. We maken plannen, tekenen samen een plattegrond van de tuin op een oud stuk karton. We besluiten een moestuin aan te leggen én een bloemenperk voor mama, die altijd klaagt dat ze geen plek heeft om te ontspannen.

De buren komen nieuwsgierig kijken. Meneer Van Dijk van het perceel naast ons biedt ons stekjes aan; mevrouw Jansen geeft tips over slakken bestrijden (‘Koffiedik werkt echt!’). Voor het eerst voel ik me onderdeel van iets groters dan alleen onze familie.

Toch gaat niet alles vanzelf. Op een dag breekt er brand uit in het tuinhuisje – waarschijnlijk door kortsluiting in het oude gasstelletje van oom Henk. We staan machteloos toe te kijken hoe de vlammen likken aan het hout en onze herinneringen zwart blakeren.

Lily huilt; ik probeer sterk te blijven maar voel me leeg vanbinnen.

‘We kunnen opnieuw beginnen,’ zeg ik uiteindelijk, mijn stem schor.

‘Maar hoe dan?’ snikt ze.

‘Samen,’ zeg ik simpelweg.

We vragen hulp aan de buren en binnen een week staat er een nieuw tuinhuisje – kleiner, maar steviger dan ooit tevoren. We schilderen het samen blauw, zoals oom Henk altijd wilde maar nooit deed.

Langzaam groeit er iets nieuws tussen ons. Geen perfecte band, maar wel eerlijker dan voorheen. We leren elkaars zwakke plekken kennen én accepteren ze.

Op een dag komt mama langs met appeltaart en koffie in thermoskannen. Ze kijkt om zich heen en glimlacht: ‘Jullie hebben er echt iets moois van gemaakt.’

Lily pakt mijn hand onder tafel. Voor het eerst in jaren voel ik me thuis bij haar.

Als ik ’s avonds alleen door de tuin loop, hoor ik in gedachten de stem van oom Henk: ‘Niet perfect, maar samen.’

En ik vraag me af: hoeveel mooie dingen zijn er al verloren gegaan omdat mensen niet konden vergeven? Wat zou er gebeuren als we allemaal wat vaker opnieuw durfden te beginnen?