Waarom wil je niet dat ik blijf slapen? – Een verhaal over het generatieconflict in Nederland
‘Waarom wil je niet dat ik blijf slapen, Daan?’ Mijn stem trilt terwijl ik het vraag, mijn vingers friemelen aan de rits van mijn jas. Het is koud in de hal van zijn appartement in Amsterdam, maar de kilte komt niet alleen van buiten. Daan kijkt me niet aan. Hij staart naar zijn schoenen, zijn handen diep in zijn zakken. ‘Mam, het is gewoon… makkelijker zo. Het is druk bij mij thuis, en jij slaapt toch beter in een hotel.’
Ik voel hoe mijn hart samentrekt. Makkelijker? Voor wie? Ik ben toch zijn moeder. Vroeger sliep hij elke nacht onder mijn dak, kroop hij bij me in bed als hij bang was voor onweer. Nu sta ik hier, een gast in het leven van mijn eigen kind.
‘Daan, ik snap het niet. Je hebt toch ruimte genoeg? En ik ben er maar één nachtje.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil. Ik hoor mezelf smeken om een plek in zijn leven.
Hij zucht. ‘Mam, het is gewoon… ik heb mijn eigen ritme. En ik wil niet dat je je ongemakkelijk voelt. Het is hier rommelig, en ik heb morgen vroeg een afspraak.’
Ik slik. Is dit hoe het nu gaat? Ben ik een last geworden? Mijn gedachten razen. Ik denk aan vroeger, aan de ochtenden dat ik zijn brood smeerde, zijn gymtas inpakte, hem uitzwaaide bij de deur. Alles draaide om hem. En nu… nu mag ik niet eens blijven slapen.
‘Je vader en ik kunnen best tegen een beetje rommel,’ probeer ik nog. Maar Daan schudt zijn hoofd.
‘Mam, alsjeblieft. Doe dit voor mij.’
Ik knik langzaam, voel tranen branden achter mijn ogen. ‘Natuurlijk, jongen. Als jij dat wilt.’
De rest van het weekend voelt vreemd. Mijn man Kees probeert het luchtig te houden in het hotel: ‘Ach joh, we hebben eindelijk eens een goed bed zonder kattenharen!’ Maar ik hoor de pijn in zijn stem. Ook hij mist de tijd dat Daan ons nodig had.
Tijdens het etentje die avond probeer ik het gesprek op gang te houden. ‘Hoe gaat het op je werk?’ vraag ik.
Daan haalt zijn schouders op. ‘Druk. Veel deadlines.’
‘En met Lisa? Gaat het goed tussen jullie?’
Hij kijkt even op van zijn bord. ‘Ja hoor, prima.’
Het gesprek sterft weg. Ik voel me machteloos. Waar is die jongen gebleven die urenlang kon vertellen over zijn dromen? Wanneer is hij zo gesloten geworden?
Na het eten lopen we samen terug naar het hotel. Kees pakt mijn hand vast. ‘Je moet hem loslaten, Anja,’ zegt hij zacht.
‘Maar hoe dan?’ fluister ik terug. ‘Hoe laat je los zonder dat je verdwijnt?’
Die nacht lig ik wakker in het hotelbed. Ik hoor de stad buiten, trams die langsrijden, mensen die lachen op straat. Mijn gedachten malen: Hebben we iets verkeerd gedaan? Hebben we hem te veel beschermd? Of juist te weinig?
De volgende ochtend besluit ik het gesprek opnieuw aan te gaan. Tijdens de koffie in een druk café kijk ik Daan recht aan.
‘Daan, mag ik je iets vragen?’
Hij knikt.
‘Voel je je ongemakkelijk als wij bij jou thuis zijn?’
Hij aarzelt even en zucht dan diep. ‘Mam… het is niet dat ik jullie niet wil zien. Maar mijn huis is mijn plek. Mijn eigen wereldje. Als jullie daar zijn, voelt het alsof alles anders moet. Alsof ik weer kind ben.’
Ik slik en knik langzaam. ‘Dus het ligt niet aan ons?’
‘Nee, mam,’ zegt hij zacht. ‘Het ligt aan mij. Ik wil gewoon zelf bepalen hoe alles gaat.’
Ik voel een mengeling van verdriet en opluchting. Verdriet omdat hij me niet meer nodig heeft zoals vroeger, opluchting omdat hij eerlijk is.
‘Weet je,’ zeg ik na een tijdje, ‘ik mis soms hoe dichtbij we vroeger waren.’
Daan glimlacht flauwtjes. ‘Ik ook wel eens, mam. Maar dingen veranderen nou eenmaal.’
Op de terugweg naar Utrecht staar ik uit het raam van de trein. Kees leest de krant, maar ik zie aan zijn gezicht dat ook hij nadenkt.
Thuisgekomen loop ik direct naar de zolder en haal een oude doos met foto’s tevoorschijn. Foto’s van Daan als kleine jongen: op de fiets zonder zijwieltjes, met een gapend gat waar zijn voortand zat, lachend op het strand in Zandvoort.
Ik huil zachtjes terwijl ik door de foto’s blader. Niet alleen om wat voorbij is, maar ook om wat nog komt – een nieuwe fase waarin loslaten liefde betekent.
Die avond stuur ik Daan een berichtje: ‘We houden van je, wat er ook verandert.’ Hij stuurt een hartje terug.
Soms vraag ik me af: wanneer ben je als ouder echt klaar om los te laten? Of blijft er altijd iets knagen? Wat denken jullie – hoe ga je om met zo’n stille afstand tussen ouder en kind?