Ik heb mijn vader naar een verzorgingstehuis gebracht. Nu kan ik mezelf niet meer aankijken in de spiegel, maar ik kon niet anders

‘Waarom doe je me dit aan, Marloes?’ De stem van mijn vader trilt, zijn handen grijpen de leuning van de stoel vast alsof hij elk moment kan verdwijnen. Ik sta tegenover hem in zijn kleine woonkamer in Amersfoort, de kamer waar ik als kind op de grond lag te kleuren terwijl hij de krant las. Nu ruikt het er naar medicijnen en oude koffie. Mijn keel brandt. ‘Pap… Ik kan niet meer. Ik red het niet meer alleen.’

Hij kijkt me aan met die blauwe ogen die vroeger altijd zo helder waren, maar nu troebel en angstig. ‘Je moeder zou zich omdraaien in haar graf.’

Ik weet dat hij gelijk heeft. Of nee, ik weet dat hij dat denkt. Mijn moeder was altijd de lijm van ons gezin, tot ze vijf jaar geleden overleed aan kanker. Sindsdien ben ik alleen met hem. Mijn broer Bas woont in Groningen en belt hooguit eens per maand. Alles kwam op mij neer: de boodschappen, de was, zijn medicijnen, de eindeloze nachten waarin hij riep omdat hij dacht dat er iemand in huis was.

‘Pap, ik heb alles geprobeerd. Thuiszorg, vrijwilligers, zelfs Bas heeft een paar keer geholpen…’ Mijn stem breekt. ‘Ik ben op.’

Hij draait zijn hoofd weg. ‘Je bent net als je moeder. Altijd opgeven als het moeilijk wordt.’

Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik herinner me hoe ik als kind tegen hem aan kroop als ik bang was voor het onweer. Hij was mijn held, de man die alles wist en alles kon. Nu is hij een schim van zichzelf, boos en verward.

De dagen na dat gesprek zijn een waas. Ik regel alles: het intakegesprek bij het verzorgingstehuis aan de rand van de stad, het vervoer, het inpakken van zijn spullen. Elke stap voelt als verraad. De dag van de verhuizing regent het pijpenstelen. Mijn vader zegt niets tijdens de autorit. Zijn handen trillen op zijn schoot.

‘Dit is voor je eigen veiligheid, pap,’ probeer ik nog.

‘Voor jouw gemak, zul je bedoelen,’ mompelt hij.

In het tehuis ruikt het naar bloemkool en schoonmaakmiddel. Een verpleegkundige met een zachte stem heet ons welkom. Mijn vader kijkt haar niet aan. ‘Ik wil naar huis,’ zegt hij alleen maar.

Die avond zit ik alleen in mijn flatje in Utrecht. Het is stil, te stil. Geen telefoontje meer midden in de nacht, geen paniek omdat hij gevallen is of zijn medicijnen niet heeft genomen. Maar ook geen grapjes meer over Ajax of verhalen over zijn jeugd in Rotterdam-Zuid.

De dagen worden weken. Ik bezoek hem elke woensdagmiddag. Soms herkent hij me meteen, soms denkt hij dat ik een verpleegkundige ben. ‘Waar is Marloes?’ vraagt hij dan.

‘Ik ben het, pap,’ zeg ik zacht.

Hij knikt, maar ik zie dat hij me niet gelooft.

Op een dag tref ik hem huilend aan op zijn kamer. Zijn handen omklemmen een oude foto van ons gezin: papa, mama, Bas en ik op het strand van Scheveningen. ‘Waarom heb je me hier gebracht?’ snikt hij.

Ik weet geen antwoord te geven. Ik voel me leeggezogen door schuld en verdriet. De andere bewoners schuifelen door de gang, sommigen roepen om hun kinderen die nooit komen.

Thuis probeer ik mijn leven weer op te pakken. Mijn werk als HR-adviseur slokt me op, maar ’s avonds staar ik naar het plafond en hoor ik zijn stem in mijn hoofd: ‘Je hebt me hier achtergelaten.’

Bas belt soms om te vragen hoe het gaat. ‘Je doet wat je kunt,’ zegt hij dan. Maar hij weet niet hoe het voelt om je vader te zien aftakelen, om hem te moeten verraden voor zijn eigen bestwil.

Op een zondagmiddag zitten we samen in de tuin van het tehuis. Het is eindelijk lente geworden; de bomen staan vol bloesem. Mijn vader kijkt naar de lucht en zegt ineens: ‘Weet je nog dat we altijd samen naar Feyenoord gingen? Jij met je rode sjaal en ik met mijn pet?’

Ik glimlach door mijn tranen heen. ‘Ja pap, dat weet ik nog.’

Hij pakt mijn hand vast, zijn grip zwak maar vastberaden. ‘Het spijt me dat ik zo boos was.’

‘Het geeft niet,’ fluister ik.

We zitten daar samen in stilte, terwijl de zon langzaam zakt achter de bomen.

’s Avonds kijk ik in de spiegel en zie ik iemand die ouder lijkt dan haar 38 jaar. Iemand die haar vader heeft moeten verraden om hem te redden – of misschien vooral zichzelf.

Was er een andere weg geweest? Had ik sterker moeten zijn? Of is liefde soms loslaten, ook als dat voelt als opgeven?

Wat zouden jullie hebben gedaan? Hoe leef je verder met zo’n keuze?