“Ik verdien meer, dus ik hoef verder niets te doen,” zei mijn man – Het verhaal van een huwelijk op de klippen

“Dus omdat jij meer verdient, hoef je thuis niets meer te doen?” Mijn stem trilde terwijl ik het zei. Bas keek niet eens op van zijn laptop. “Sanne, ik werk me kapot. Jij werkt parttime, dus het huishouden is toch logisch voor jou?”

Het was niet de eerste keer dat we deze discussie hadden. Maar deze keer voelde het anders. Alsof er iets definitief knapte in mij. Tien jaar geleden, op onze bruiloft in Utrecht, hadden we elkaar beloofd alles samen te doen. Nu voelde het alsof ik een kamermeisje was geworden in mijn eigen huis aan de rand van Amersfoort.

Mijn gedachten dwaalden af naar de beginjaren. Bas, met zijn slungelige postuur en die eeuwige twinkeling in zijn ogen, had me ooit het gevoel gegeven dat ik alles kon zijn. We fietsten samen door de regen naar de universiteit, deelden patat bij de snackbar op de hoek, lachten om onze eigen flauwe grappen. Maar ergens onderweg was die lichtheid verdwenen.

“Je moeder komt morgen eten,” zei ik zachtjes, hopend op een teken van betrokkenheid. Bas zuchtte diep. “Kun je haar alsjeblieft vragen niet weer over mijn werk te beginnen? Ik heb geen zin in dat gezeur.”

Ik voelde mijn wangen gloeien van frustratie. Zijn moeder, mevrouw Van Dijk, was altijd kritisch geweest. Vooral over mij. “Jij had toch rechten gestudeerd? Waarom werk je dan maar drie dagen?” had ze me al vaker gevraagd, haar blik doordringend als een naald.

Die avond lag ik wakker naast Bas, die zachtjes snurkte. Mijn gedachten maalden. Was dit het leven dat ik wilde? Elke dag dezelfde routine: kinderen naar school brengen, werken op het gemeentehuis, boodschappen doen, koken, wassen draaien… En Bas die thuiskwam, zijn laptop openklapte en zich afsloot voor alles wat niet met zijn werk te maken had.

Op een zaterdagmiddag barstte de bom. Bas kwam thuis met een nieuwe elektrische fiets – zonder overleg gekocht. “Handig voor naar kantoor,” zei hij achteloos. Ik keek naar onze spaarrekening en voelde paniek opkomen.

“Bas, we zouden grote uitgaven toch samen bespreken?”

Hij haalde zijn schouders op. “Ik betaal hem toch zelf.”

“Maar het is ónze rekening!”

Hij keek me aan met die blik die ik inmiddels zo goed kende: vermoeid, onverschillig. “Sanne, jij maakt je altijd druk om geld. Ik zorg toch dat er genoeg binnenkomt?”

Die avond belde ik mijn zus Marieke. “Ik weet het niet meer,” fluisterde ik terwijl ik probeerde mijn tranen te bedwingen. “Het voelt alsof alles op mij neerkomt.”

Marieke zweeg even. “Wil je dat het zo blijft?”

Die vraag bleef dagenlang in mijn hoofd rondzingen.

De volgende week was het ouderavond op school. Ik zat alleen tussen de andere ouders, terwijl Bas zich had afgemeld vanwege ‘een belangrijke call’. Toen de juf vroeg wie er kon helpen bij het schoolreisje, stak ik automatisch mijn hand op. Later hoorde ik twee moeders fluisteren: “Sanne doet altijd alles alleen, hè?”

Thuisgekomen zat Bas op de bank met zijn telefoon. “Hoe was het?” vroeg hij zonder op te kijken.

“Prima,” loog ik.

De weken daarna probeerde ik met hem te praten. Over verdeling van taken, over waardering, over samen zijn. Maar telkens liep het uit op ruzie of stilte.

Op een avond zat ik aan de keukentafel met een glas wijn toen Bas thuiskwam.

“Kunnen we praten?” vroeg ik voorzichtig.

Hij zuchtte diep en plofte tegenover me neer.

“Ik voel me alleen,” begon ik. “Alsof alles op mij neerkomt en jij alleen maar werkt.”

Bas keek me aan, zijn ogen moe. “Sanne, ik weet niet wat je wilt horen. Ik doe mijn best voor ons gezin.”

“Maar je bent er nooit écht,” fluisterde ik.

Hij haalde zijn schouders op. “Misschien verwacht je gewoon te veel.”

Die nacht sliep ik op de bank.

De dagen werden weken, de weken maanden. We leefden langs elkaar heen. De kinderen merkten het ook; onze oudste dochter Lotte vroeg op een dag: “Mama, waarom lachen jij en papa nooit meer samen?”

Mijn hart brak.

Op een regenachtige zondagmiddag kwam alles tot een hoogtepunt. Bas kwam thuis na een weekend weg met vrienden – weer zonder overleg. Ik stond in de keuken, handen trillend van woede.

“Bas, zo kan het niet langer,” zei ik terwijl de kinderen boven speelden.

Hij keek me aan, eindelijk echt kijkend.

“Ik wil niet meer zo leven,” zei ik zachtjes. “Ik wil geen huisgenoot zijn die toevallig jouw achternaam draagt.”

Bas zweeg lang. Toen zei hij: “Misschien moeten we hulp zoeken.”

We gingen in relatietherapie. De gesprekken waren pijnlijk eerlijk. Bas gaf toe dat hij zich onder druk gezet voelde door zijn baan en het idee dat hij ‘de kostwinner’ moest zijn – iets wat zijn vader hem altijd had ingeprent.

“Ik dacht dat als ik genoeg verdiende, alles goed zou zijn,” zei hij eens tijdens een sessie.

Ik huilde om alles wat we verloren waren – en misschien nooit hadden gehad.

We leerden opnieuw praten. Over verwachtingen, over angsten, over dromen die we hadden laten varen.

Maar sommige dingen waren niet meer te lijmen.

Na maanden van proberen besloten we uit elkaar te gaan – in goed overleg, voor de kinderen en voor onszelf.

Nu woon ik in een klein appartement in Amersfoort met Lotte en Bram. Het is niet makkelijk; soms mis ik zelfs de ruzies omdat ze tenminste betekenden dat we nog iets voelden.

Toch voel ik me vrijer dan ooit.

Soms vraag ik me af: hoeveel is liefde waard als je jezelf moet verliezen om het te behouden? En hoeveel mensen herkennen zich in dit verhaal zonder het ooit hardop te durven zeggen?