Mijn Man Wil Naar Het Platteland: Tussen Liefde, Loyaliteit en Loslaten
‘Waarom begrijp je het nou niet, Eva? Hier, tussen de weilanden, voel ik me eindelijk vrij!’ Jeroen’s stem trilt van frustratie terwijl hij uit het raam van mijn ouderlijk huis staart. Zijn vingers trommelen onrustig op de vensterbank. Mijn moeder, altijd scherp, kijkt me aan met die blik die zegt: ‘Zie je nou wel?’
Ik slik. ‘Jeroen, we zijn hier maar voor een weekend. Mijn ouders verwachten gewoon dat we blijven in Amsterdam. Dat is ons leven.’
‘Jouw leven misschien,’ snauwt hij. ‘Ik ben het zat om opgesloten te zitten tussen beton en herrie. Hier ruik ik tenminste gras in plaats van uitlaatgassen.’
Mijn vader schuift ongemakkelijk zijn stoel naar achteren. ‘Kinderen, laten we rustig blijven. Eva, je moeder heeft appeltaart gebakken.’
Maar ik proef niets als ik een hap neem. Mijn gedachten razen. Hoe is het zover gekomen? Jeroen en ik leerden elkaar kennen op de universiteit in Amsterdam. Hij was die jongen die altijd te laat kwam, met modder op zijn schoenen omdat hij net uit het Vondelpark kwam rennen. Ik viel voor zijn ongedwongenheid, zijn lach die alles lichter maakte.
We trouwden jong, tegen de zin van mijn moeder in. ‘Hij is te impulsief,’ zei ze altijd. ‘Je hebt stabiliteit nodig, Eva.’ Maar ik was koppig en verliefd. We huurden een klein appartement in De Pijp, waar de trams ’s ochtends onder ons raam rammelden en we ’s avonds samen naar de sterren keken vanaf het balkonnetje.
De eerste jaren waren goed. We lachten veel, maakten plannen voor verre reizen en droomden over een toekomst samen. Maar toen kwam corona, en alles veranderde. Jeroen werkte thuis, werd rusteloos. Hij begon te praten over ruimte, stilte, groen. Eerst dacht ik dat het een fase was.
‘Eva, luister nou eens,’ zegt Jeroen nu, zijn stem zachter. ‘Ik voel me hier… mezelf. In de stad word ik gek. Jij merkt dat toch ook?’
Ik kijk naar mijn moeder, die haar handen om haar koffiekop klemt alsof ze zich eraan vastklampt. Mijn vader staart naar zijn krant, maar ik zie dat hij niet leest.
‘We kunnen toch gewoon een weekendhuisje nemen?’ probeer ik voorzichtig.
Jeroen schudt zijn hoofd. ‘Dat is niet genoeg. Ik wil hier wonen. Echt wonen.’
Mijn moeder zucht diep. ‘En wij dan? Je weet dat wij Eva nodig hebben. Je vader wordt ouder…’
‘Mam, alsjeblieft,’ fluister ik. ‘Dit is moeilijk genoeg.’
De spanning hangt als een mist in de kamer. Ik voel me verscheurd tussen twee werelden: de stad waar ik ben opgegroeid, waar mijn ouders wonen en mijn vrienden zijn; en Jeroen, die steeds meer lijkt te verdwijnen in zijn verlangen naar het platteland.
’s Avonds lig ik wakker in mijn oude slaapkamer. De posters van vroeger hangen nog aan de muur: Doe Maar, Anouk, een vergeelde foto van mijn middelbare schoolvriendinnen. Jeroen ligt naast me, maar zo ver weg dat ik hem nauwelijks durf aan te raken.
‘Eva?’ Zijn stem klinkt klein in het donker.
‘Ja?’
‘Als jij niet mee wilt… ga ik misschien alleen.’
Het voelt alsof iemand een mes in mijn borst steekt.
‘Dat meen je niet.’
Hij draait zich om naar mij toe. ‘Ik kan niet meer zo leven. Ik voel me ongelukkig in de stad. Jij bent alles voor me, maar ik moet ook aan mezelf denken.’
Tranen prikken achter mijn ogen. ‘En ik dan? Mijn werk is daar, mijn ouders…’
‘Misschien kun je iets vinden hier in de buurt? Of we zoeken samen iets nieuws?’
Ik weet dat hij het goed bedoelt, maar hij begrijpt niet wat hij vraagt. Mijn moeder heeft reuma; ze rekent op mij voor boodschappen en doktersbezoeken. Mijn vader vergeet steeds vaker dingen – laatst wist hij niet meer waar hij de auto had geparkeerd.
De volgende ochtend zit ik met mijn moeder aan de keukentafel.
‘Je moet kiezen, lieverd,’ zegt ze zachtjes.
‘Maar hoe dan? Als ik met Jeroen mee ga, laat ik jullie in de steek. Blijf ik hier, raak ik hem kwijt.’
Ze pakt mijn hand vast. Haar huid is dun en koud.
‘Je vader en ik redden ons wel. Maar jij moet gelukkig zijn.’
Ik weet niet of dat waar is.
Jeroen komt binnen met rode wangen van de kou.
‘Eva, kom mee naar buiten! Het heeft gevroren; alles glinstert!’
Zijn enthousiasme is ontwapenend, bijna kinderlijk. Even vergeet ik alles als we samen door het veld lopen, onze adem zichtbaar in de ijle lucht.
‘Zie je nou?’ zegt hij terwijl hij een bevroren grasspriet omhoog houdt. ‘Dit is leven!’
Ik lach ondanks mezelf.
Maar als we teruglopen naar het huis zie ik mijn moeder voor het raam staan, haar gezicht gespannen.
’s Avonds barst de bom tijdens het eten.
‘Dus je wilt Eva meenemen naar een dorp waar niemand haar kent? Waar ze haar werk moet opgeven?’ Mijn vader klinkt boos.
Jeroen recht zijn rug. ‘Ik wil dat Eva gelukkig is. Maar ik wil ook mezelf kunnen zijn.’
‘En wij dan?’ Mijn moeder’s stem breekt.
Ik kan het niet meer aan en storm naar buiten, de kou in.
Op het erf adem ik diep in. De lucht is helder en koud; sterren fonkelen boven me.
Waarom moet liefde zo moeilijk zijn?
Jeroen vindt me even later.
‘Sorry,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik wil je niet dwingen.’
‘Maar je doet het wel,’ fluister ik terug.
We staan daar samen in het donker, allebei bang om elkaar kwijt te raken.
De volgende dag rijden we terug naar Amsterdam. De stilte in de auto is ondraaglijk.
Thuis aangekomen voelt alles anders; ons appartement lijkt kleiner dan ooit.
De weken daarna praten we nauwelijks. Jeroen zoekt huizen op Funda; ik breng steeds meer tijd bij mijn ouders door.
Op een avond zit ik alleen op de bank als Jeroen thuiskomt met rode ogen.
‘Eva… Ik heb een huis gevonden in Friesland. Ik ga kijken dit weekend.’
Mijn hart breekt langzaam terwijl hij zijn jas ophangt.
‘Ga je mee?’ vraagt hij hoopvol.
Ik schud mijn hoofd terwijl de tranen over mijn wangen stromen.
‘Ik kan niet,’ fluister ik.
Hij knikt alleen maar en loopt naar de slaapkamer zonder nog iets te zeggen.
Die nacht lig ik wakker en vraag me af: wanneer is liefde genoeg? Moet je jezelf opofferen voor iemand anders? Of betekent houden van juist loslaten?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je familie en je geliefde? Waar ligt jullie grens?