“Mam je altijd beschermd, maar nu moet je zelf leren vliegen”
‘Mam, kun je morgen met me mee naar het UWV? Ik weet niet wat ik moet zeggen als ze vragen naar mijn werkervaring.’
De telefoon trilt in mijn hand. Het is Sanne, mijn dochter. Dertig jaar oud, maar in haar stem hoor ik nog steeds het kleine meisje dat bang was voor de eerste schooldag. Mijn hart trekt samen. Ik wil haar geruststellen, zeggen dat alles goedkomt, zoals ik altijd heb gedaan. Maar er borrelt iets op in mij, iets wat ik al maanden probeer te onderdrukken.
‘Sanne,’ zeg ik zacht, ‘je moet dit zelf doen. Je bent volwassen. Ik kan niet altijd alles voor je oplossen.’
Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn. Ik hoor haar ademhaling versnellen, een snik die ze probeert weg te slikken. ‘Maar mam… ik weet gewoon niet hoe. Jij weet altijd wat ik moet zeggen. Alsjeblieft?’
Mijn gedachten schieten terug naar vroeger. Sanne was altijd al gevoelig, verlegen, bang om fouten te maken. Op de basisschool stond ze huilend bij de deur als ik haar achterliet. Op de middelbare school belde ze me als ze een spreekbeurt had, met buikpijn en trillende handen. En ik? Ik regelde alles. Ik schreef haar briefjes voor gym als ze zich niet lekker voelde, sprak met docenten als ze zich onbegrepen voelde, belde zelfs een keer haar eerste bijbaantje af omdat ze het niet durfde.
‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei ik dan altijd. ‘Mama regelt het wel.’
Nu is ze dertig. Ze woont nog steeds thuis, werkt parttime in een bloemenwinkel omdat ze het niet aandurft om te solliciteren naar iets anders. Haar vriendinnen wonen samen, hebben kinderen, bouwen carrières op. Sanne kijkt toe vanaf de zijlijn en klampt zich vast aan mij.
‘Mam, waarom kan ik het niet gewoon?’ vroeg ze laatst huilend toen een vriendin haar uitnodigde voor een weekendje weg naar Berlijn. ‘Iedereen doet zulke dingen gewoon. Waarom lukt het mij niet?’
Ik weet het antwoord niet. Of misschien wil ik het niet weten. Heb ik haar te veel beschermd? Te weinig losgelaten? Ben ik schuldig aan haar onzekerheid?
Mijn man, Pieter, zegt vaak: ‘Je moet haar laten vallen, anders leert ze nooit opstaan.’ Maar als ik haar zie worstelen, breekt mijn hart. Toch voel ik dat hij gelijk heeft.
‘Sanne,’ zeg ik nu, terwijl mijn stem trilt van emotie, ‘ik hou zielsveel van je. Maar ik kan je leven niet blijven regelen. Je moet leren om zelf keuzes te maken, ook als dat eng is.’
Ze huilt nu openlijk aan de andere kant van de lijn. ‘Dus je laat me gewoon vallen?’
‘Nee lieverd,’ fluister ik, ‘ik laat je niet vallen. Ik sta achter je, altijd. Maar jij moet de stappen zetten.’
Die avond zit ik aan de keukentafel met Pieter. Hij kijkt me aan over zijn leesbril heen.
‘Je doet het juiste,’ zegt hij zacht.
‘Maar het voelt zo fout,’ zeg ik. ‘Wat als ze echt niet kan? Wat als ze instort?’
Hij legt zijn hand op de mijne. ‘Ze zal misschien vallen. Maar alleen zo leert ze opstaan.’
De dagen daarna is Sanne stil en teruggetrokken. Ze eet nauwelijks, sluit zich op in haar kamer. Ik hoor haar soms huilen door de muur heen en elke vezel in mijn lichaam wil naar haar toe rennen, haar vasthouden en zeggen dat alles goedkomt.
Op een ochtend komt ze beneden met rode ogen en trillende handen.
‘Mam… wil je dan in ieder geval met me oefenen wat ik kan zeggen bij het UWV?’
Ik knik en we gaan samen aan tafel zitten. Ik speel de medewerker en zij probeert uit te leggen waarom ze moeite heeft met solliciteren. Het gaat moeizaam; ze struikelt over haar woorden, kijkt me wanhopig aan.
‘Je doet het goed,’ zeg ik bemoedigend.
‘Maar jij bent niet echt van het UWV,’ zegt ze gefrustreerd.
‘Nee,’ zeg ik zacht, ‘maar je moet ergens beginnen.’
De dag van de afspraak breekt aan. Sanne staat nerveus voor de spiegel in de gang.
‘Zal ik meegaan tot aan de deur?’ vraag ik voorzichtig.
Ze schudt haar hoofd. ‘Nee… Ik probeer het zelf.’
Ik kijk haar na terwijl ze op de fiets stapt en voel tranen prikken achter mijn ogen. Mijn kleine meisje fietst weg, alleen, de grote wereld in.
Het is stil in huis die ochtend. Pieter is werken, de klok tikt luid in de keuken. Ik staar uit het raam en vraag me af of ik het juiste heb gedaan.
Na twee uur komt Sanne thuis. Ze gooit haar jas over een stoel en zakt uitgeput op de bank.
‘En?’ vraag ik voorzichtig.
Ze haalt haar schouders op. ‘Het ging… oké denk ik. Ik was heel zenuwachtig maar… ze waren best aardig.’
Ik glimlach door mijn tranen heen en sla mijn armen om haar heen.
‘Zie je wel? Je kunt meer dan je denkt.’
De weken daarna zie ik kleine veranderingen bij Sanne. Ze durft vaker zelf te bellen voor afspraken, gaat soms alleen naar de supermarkt, solliciteert zelfs op een baan bij een dierenasiel – iets wat ze altijd al wilde maar nooit durfde.
Toch blijft er spanning tussen ons hangen. Soms verwijt ze me dat ik haar te veel loslaat; andere keren zegt ze dat ze eindelijk ruimte voelt om te ademen.
Op een avond barst er een ruzie los aan tafel.
‘Jij snapt niet hoe moeilijk het voor mij is!’ roept Sanne met tranen in haar ogen.
‘En jij snapt niet hoe moeilijk het voor mij is om je los te laten!’ roep ik terug voordat ik mezelf kan tegenhouden.
We zwijgen allebei geschrokken.
Na een lange stilte zegt Sanne zacht: ‘Misschien moeten we allebei leren.’
Ik knik en pak haar hand vast.
Nu, maanden later, is er nog steeds geen wonder gebeurd. Sanne woont nog thuis, werkt parttime en worstelt met zichzelf – maar ze probeert. En ik probeer ook: om haar ruimte te geven, om mijn angsten los te laten en te vertrouwen dat ze uiteindelijk haar eigen weg zal vinden.
Soms vraag ik me af: wanneer ben je als moeder genoeg geweest? Wanneer mag je jezelf toestaan om los te laten zonder schuldgevoel? Misschien is dat wel de moeilijkste les van allemaal.