De Onzichtbare Scheuren: Een Levensverhaal uit Rotterdam
‘Waarom luister je nooit naar mij, mam?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer hem hard te laten klinken. Mijn moeder, Marjan, draait zich om met die blik die ik zo goed ken: vermoeid, maar koppig. ‘Iris, ik heb geen tijd voor jouw drama nu. Je weet dat ik moet werken.’
Het is dinsdagavond, de regen tikt tegen het raam van onze flat in Rotterdam-Zuid. Mijn broertje Sven zit met zijn koptelefoon op te gamen, alsof hij niets hoort. Maar ik weet beter. Iedereen hoort alles in dit huis. De muren zijn dun, net als onze geduld.
‘Het gaat niet om drama,’ zeg ik zachter. ‘Het gaat om papa.’
Ze zucht diep en draait zich weer naar haar laptop. ‘Je vader heeft zijn eigen keuzes gemaakt. Daar kan ik niks aan doen.’
Ik voel mijn keel dichtknijpen. Sinds papa vorig jaar is vertrokken naar zijn nieuwe vriendin in Breda, is ons huis veranderd in een slagveld van stiltes en verwijten. Ik ben achttien en voel me soms ouder dan mijn moeder. Zij werkt dubbele diensten in het ziekenhuis, ik probeer Sven op het rechte pad te houden en ondertussen mijn eindexamenjaar te halen.
Die avond besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik pak mijn jas en ren de regen in, zonder plan, zonder bestemming. Mijn telefoon trilt in mijn zak – een appje van papa: ‘Sorry dat ik niet kon komen dit weekend. Volgende keer echt!’
Ik wil schreeuwen, maar de regen slikt mijn stem. Waarom voelt het alsof niemand mij ziet?
De volgende ochtend zit ik met natte haren in de klas. Mijn beste vriendin Noor kijkt me bezorgd aan. ‘Gaat het?’ vraagt ze zacht.
‘Nee,’ fluister ik terug. ‘Thuis is het oorlog.’
Noor knikt. Haar ouders zijn ook gescheiden, maar zij lijkt er beter mee om te gaan. ‘Je moet praten, Iris. Met je moeder. Of met je vader.’
‘Ze luisteren niet,’ zeg ik bitter.
Na school ga ik niet meteen naar huis. Ik dwaal door de stad, langs de Maas, kijkend naar de boten die langzaam voorbij glijden. Alles lijkt zo simpel van een afstandje.
Thuis tref ik Sven huilend aan op zijn kamer. ‘Mam heeft weer tegen me geschreeuwd,’ snikt hij. ‘Ze zegt dat ik ondankbaar ben.’
Ik sla mijn armen om hem heen. ‘Het ligt niet aan jou, Sven. Echt niet.’
Maar diep vanbinnen weet ik dat we allemaal veranderen onder deze druk.
’s Avonds probeer ik met mama te praten. ‘Mam, we moeten echt iets veranderen. Zo gaat het niet langer.’
Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Wat wil je dan dat ik doe, Iris? Ik werk me kapot voor jullie! Jullie vader laat niks van zich horen en alles komt op mij neer!’
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stel ik voorzichtig voor.
Ze lacht schamper. ‘Therapie? Daar hebben we geen geld voor.’
‘Er zijn gratis opties via school of de huisarts…’
Ze zwijgt en draait zich weer om naar haar laptop.
Die nacht lig ik wakker en luister naar het zachte gehuil van Sven door de muur heen.
De weken erna wordt het alleen maar erger. Papa blijft beloven dat hij komt, maar zegt steeds af omdat zijn nieuwe vriendin ziek is of omdat hij moet werken. Mama wordt steeds bozer en vermoeider; ze vergeet zelfs Sven’s verjaardag.
Op een dag na school besluit ik papa te bellen.
‘Pap, je moet komen. Het gaat niet goed hier.’
Hij klinkt schuldig, maar ontwijkt mijn verzoek. ‘Ik probeer het echt, lieverd…’
‘Nee pap, je probeert het niet genoeg!’ Mijn stem breekt.
Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Ik weet niet wat ik moet doen, Iris,’ zegt hij uiteindelijk zacht.
‘Kom gewoon een keer langs. Voor ons.’
Hij belooft het weer.
Die zaterdag zit ik met Sven op de bank te wachten. Mama is werken. De klok tikt langzaam voorbij drie uur – de tijd dat papa zou komen.
Om half vijf stuurt hij een appje: ‘Sorry, het lukt weer niet vandaag.’
Sven gooit zijn controller door de kamer en schreeuwt: ‘Hij houdt niet van ons!’
Ik weet niet wat ik moet zeggen.
’s Avonds als mama thuiskomt en ziet dat Sven zijn kamer heeft gesloopt, barst ze uit in woede. ‘Wat is hier gebeurd?!’
Sven gilt terug: ‘Papa zou komen! Maar hij kwam weer niet! Niemand geeft om ons!’
Mama begint te huilen en slaat haar hand voor haar mond.
Ik sta erbij en voel me machteloos.
De volgende dag belt mama de huisarts en vraagt om hulp.
We krijgen gesprekken met een maatschappelijk werker. Het voelt raar om onze problemen aan een vreemde te vertellen, maar langzaam begint er iets te veranderen.
Mama leert haar boosheid beter te beheersen en praat meer met ons. Papa komt eindelijk een keer langs – onwennig, maar hij komt.
Het is geen sprookje; we blijven ruzie maken en soms voel ik me nog steeds onzichtbaar. Maar er zijn ook momenten waarop we samen lachen om oude foto’s of samen pannenkoeken bakken op zondag.
Op een avond zit ik alleen op het balkon en kijk uit over de stad die nooit slaapt.
‘Misschien zijn sommige scheuren niet te lijmen,’ fluister ik tegen mezelf, ‘maar misschien kunnen we leren leven met de barsten.’
Denk jij dat families ooit echt heel kunnen worden na zo’n breuk? Of blijven we altijd zoeken naar wat we kwijt zijn geraakt?