Altijd voor haar, tot ik haar nodig had
‘Mam, ik heb nu echt geen ruimte voor jouw problemen.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een echo in een lege kamer. Ik sta in de keuken van mijn kleine appartement in Amersfoort, mijn handen trillend boven het aanrecht. De geur van afgekoelde koffie hangt zwaar in de lucht. Mijn dochter Sophie – mijn enige kind, mijn alles – heeft net opgehangen. Ik staar naar de telefoon, alsof die me nog iets kan uitleggen. Hoe kan het dat ik, die altijd alles voor haar heb gedaan, nu ineens te veel ben?
Ik weet nog hoe het begon. Sophie was altijd een gevoelig meisje. Toen ze klein was, had ze vaak nachtmerries. Dan kroop ze huilend bij mij in bed en hield ik haar vast tot de zon opkwam. ‘Mama is hier,’ fluisterde ik dan, ‘ik laat je nooit alleen.’ Ik naaide haar kostuums voor de Sinterklaasviering op school, bakte taarten met hagelslag voor haar verjaardagen. Toen ze ouder werd en haar eerste vriendje kreeg, was ik degene die haar tranen droogde toen het uitging. ‘Je bent sterk, Sophie,’ zei ik, ‘je komt hier doorheen.’
Toen ze op kamers ging in Utrecht, voelde het alsof iemand een stuk uit mijn hart sneed. Maar ik liet haar gaan. Ik wilde niet zo’n moeder zijn die zich overal mee bemoeit. Dus hield ik me op de achtergrond, zelfs toen ze keuzes maakte waar ik het moeilijk mee had – die studie psychologie waar ze na een jaar mee stopte, die vriend die nooit echt vriendelijk was tegen mij. Maar ik bleef haar steunen. Want dat is wat moeders doen.
Toen Sophie haar eerste zoon kreeg, was ik er elke dag. Ik reed met mijn oude Opel Corsa naar Utrecht om boodschappen te doen, luiers te verschonen, te koken en op te passen zodat zij even kon slapen. ‘Mam, zonder jou red ik het niet,’ zei ze vaak. En ik voelde me nodig, belangrijk. Mijn leven kreeg weer zin.
De jaren gingen voorbij. Sophie kreeg nog een zoon en een dochter. Haar man, Jeroen, werkte veel en was vaak afwezig. Dus was ik er weer: bij de zwemles, bij de schoolmusical, als oppas tijdens ouderavonden. Soms voelde het alsof ik meer moeder was voor haar kinderen dan zijzelf.
‘Je bent echt mijn rots in de branding,’ zei Sophie laatst nog.
Maar toen werd ik ziek.
Het begon met vermoeidheid. Ik dacht eerst dat het de leeftijd was – ik ben tenslotte 64 – maar toen kwamen de pijnscheuten in mijn buik. De huisarts stuurde me door naar het ziekenhuis. Na talloze onderzoeken kwam de diagnose: eierstokkanker. Het woord sloeg in als een bom.
Ik belde Sophie direct na het gesprek met de arts.
‘Sophie…’ Mijn stem trilde. ‘Ze denken dat het kanker is.’
Even bleef het stil aan de andere kant van de lijn.
‘Oh mam… dat meen je niet,’ zei ze uiteindelijk zacht.
De eerste weken kwam ze langs met bloemen en boodschappen. Ze bracht de kinderen mee, die druk door mijn kleine woonkamer renden. Maar al snel werd ze weer opgeslokt door haar eigen leven: werk, kinderen, sociale verplichtingen.
Toen ik haar vroeg of ze me naar het ziekenhuis kon brengen voor een chemokuur, hoorde ik aarzeling in haar stem.
‘Mam… deze week is echt lastig. Jeroen is op zakenreis en de kinderen hebben sport.’
‘Misschien kun je anders een taxi nemen?’
Ik voelde iets knappen in mij.
‘Sophie,’ zei ik zacht, ‘ik heb je nodig.’
Ze zuchtte diep.
‘Mam, ik heb nu echt geen ruimte voor jouw problemen.’
Sindsdien is er iets veranderd tussen ons. Ze belt minder vaak. Als ze belt, gaat het vooral over haar eigen zorgen: stress op werk, ruzie met Jeroen, de kinderen die niet luisteren. Soms vergeet ze zelfs te vragen hoe het met mij gaat.
Mijn zus Marjan komt nu af en toe langs om boodschappen te doen of me naar het ziekenhuis te brengen. Maar zij heeft haar eigen gezin en woont in Zwolle – niet bepaald om de hoek.
Op een avond zit ik alleen op de bank, een dekentje om me heen geslagen terwijl buiten de regen tegen het raam tikt. Ik kijk naar oude foto’s van Sophie als klein meisje: haar blonde haren in vlechtjes, haar lach vol vertrouwen in de wereld – en in mij.
Ik vraag me af waar het mis is gegaan. Heb ik haar te veel verwend? Te weinig geleerd om voor anderen te zorgen? Of is dit gewoon hoe het leven loopt – dat kinderen hun ouders vergeten zodra hun eigen leven te zwaar wordt?
De volgende dag krijg ik een appje van Sophie:
‘Mam, kun je morgen oppassen? Ik heb een belangrijke vergadering.’
Ik staar naar het scherm. Mijn hart bonkt in mijn borstkas van woede en verdriet tegelijk.
Ik typ terug:
‘Sorry Sophie, ik voel me niet goed genoeg om op te passen.’
Geen reactie.
’s Nachts lig ik wakker en denk aan alles wat ik voor haar heb gedaan – en aan hoe weinig er nu voor mij overblijft. Is dit wat onvoorwaardelijke liefde betekent? Dat je geeft tot je leeg bent?
Een week later belt Marjan.
‘Hoe gaat het nou echt met je?’ vraagt ze.
Ik slik de tranen weg.
‘Eerlijk? Ik voel me leeg… en alleen.’
Marjan zwijgt even.
‘Misschien moet je Sophie vertellen hoe je je voelt.’
Maar hoe doe je dat? Hoe vertel je je eigen kind dat je gekwetst bent door haar onverschilligheid? Dat je haar nodig hebt – niet als oppas of huishoudster, maar als dochter?
Op een regenachtige zaterdag besluit ik het toch te proberen. Ik bel Sophie en vraag of ze langs wil komen zonder de kinderen.
Ze komt binnen met haastige stappen, jas nog aan.
‘Wat is er mam? Ik heb niet veel tijd.’
Ik kijk haar aan – echt aan – en zie ineens hoe moe ze eruitziet. Donkere kringen onder haar ogen, schouders opgetrokken van spanning.
‘Sophie,’ begin ik voorzichtig, ‘ik voel me soms zo alleen sinds ik ziek ben…’
Ze kijkt weg.
‘Mam… alles is gewoon zo veel nu.’
De stilte tussen ons is zwaar en ongemakkelijk.
‘Weet je nog hoe vaak ik er voor jou was?’ vraag ik zacht.
Ze knikt zonder me aan te kijken.
‘Ik weet het mam… maar jij kon dat allemaal aan. Jij was altijd sterk.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.
‘Maar zelfs sterke mensen hebben soms iemand nodig.’
Ze zucht diep en veegt snel een traan weg.
‘Het spijt me mam… Ik weet gewoon niet hoe ik dit allemaal moet doen.’
We zitten samen zwijgend aan tafel terwijl buiten de regen ophoudt en er voorzichtig zonlicht doorbreekt tussen de wolken.
Misschien is dit het begin van iets nieuws – of misschien blijft alles zoals het is. Maar één ding weet ik zeker: liefde geven is makkelijk; liefde ontvangen vraagt moed van ons allebei.
Hebben we elkaar niet allemaal nodig – juist als het moeilijk wordt? Of zijn we zo gewend geraakt aan geven dat we vergeten hoe we moeten vragen?