Twintig jaar stilte: het verhaal van mij en mijn buurvrouw

‘Dus jij denkt echt dat je beter bent dan wij, hè Marijke?’ De stem van Anja galmt nog steeds na in mijn hoofd, zelfs nu – twintig jaar later. Ik weet nog precies hoe ze daar stond, haar handen trillend van woede, haar ogen vol tranen. Mijn hart bonsde in mijn borst, maar ik kon niets zeggen. Niet toen, en niet de twintig jaar die volgden.

We woonden deur aan deur in een rustige straat in Amersfoort. Onze kinderen speelden samen op het pleintje, we dronken koffie in elkaars tuinen en deelden recepten voor appeltaart. Maar die avond, tijdens het buurtfeest, liep alles uit de hand. Mijn zoon Tom en haar dochter Sophie kregen ruzie om iets kleins – een gestolen voetbal, geloof ik nu – maar het escaleerde razendsnel. Woorden werden geschreeuwd, beschuldigingen vlogen over en weer. En toen Anja mij aankeek en zei dat ik altijd op iedereen neerkijk, voelde ik iets breken.

De dagen daarna vermeed ik haar blik in het trappenhuis. De kinderen werden uit elkaar gehaald; Tom mocht niet meer bij Sophie spelen. Mijn man Kees probeerde te bemiddelen, maar ik hield voet bij stuk. ‘Zij heeft het begonnen,’ zei ik koppig. Maar diep vanbinnen voelde ik de leegte groeien. De stilte tussen onze voordeuren werd een muur van ijs.

Jaren gingen voorbij. Onze kinderen groeiden op, gingen studeren, verlieten het huis. Soms hoorde ik Anja lachen op haar balkon, of zag ik haar fietsen met haar kleinkinderen. Ik voelde een steek van jaloezie – of was het spijt? – maar mijn trots hield me tegen om contact te zoeken.

Op een koude novemberavond hoorde ik gestommel op de gang. Toen ik de deur opendeed, zag ik Anja op de grond liggen. Haar gezicht was bleek, haar ademhaling snel. Zonder na te denken rende ik naar haar toe. ‘Anja! Wat is er gebeurd?’ Ze keek me aan met een mengeling van angst en opluchting. ‘Mijn hart… het doet zo’n pijn…’

Ik belde 112 en bleef bij haar tot de ambulance kwam. In die minuten leek de tijd stil te staan. Ik hield haar hand vast en voelde hoe broos ze was geworden. ‘Het spijt me,’ fluisterde ze ineens. ‘Voor alles.’

Na die avond veranderde alles. Anja kwam thuis uit het ziekenhuis en ik bracht soep langs, net als vroeger. We praatten voorzichtig, eerst over koetjes en kalfjes, later over onze kinderen en de jaren die we verloren hadden. De eerste keer dat ze weer bij mij aan tafel zat, brak ze in tranen uit.

‘Waarom hebben we dit zo lang volgehouden?’ vroeg ze zacht.

Ik wist het antwoord niet. Was het trots? Angst om toe te geven dat we allebei fout zaten? Of gewoon de tijd die steeds verder tussen ons in kwam te staan?

Onze kinderen kwamen op bezoek en keken verbaasd toen ze ons samen zagen lachen. Tom gaf me later een knuffel en zei: ‘Mam, ik ben zo blij dat jullie weer praten.’

Toch bleef er iets knagen. Had ik eerder moeten ingrijpen? Had ik twintig jaar van vriendschap verspild door koppigheid? Soms kijk ik naar Anja en zie ik de rimpels die erbij zijn gekomen, de grijze haren die we vroeger samen uitlachten.

Op een dag zaten we samen in de tuin en keek ze me aan met die oude twinkeling in haar ogen. ‘We hebben veel gemist, Marijke. Maar misschien is het niet te laat om opnieuw te beginnen.’

Ik glimlachte en voelde eindelijk de last van al die jaren van mijn schouders glijden.

Nu vraag ik me af: hoeveel mensen lopen er rond met zo’n muur tussen hen en iemand die ooit dichtbij was? En wat houdt ons eigenlijk tegen om die eerste stap te zetten?