Toen Arjan mij verliet voor een jongere vrouw: Mijn eerste ademtocht van vrijheid
‘Dus… je gaat echt weg?’ Mijn stem trilde, maar niet van verdriet. Eerder van iets wat ik niet meteen kon plaatsen – misschien opluchting, misschien woede. Arjan stond in de deuropening met zijn sporttas, zijn blik op de grond gericht. ‘Het is beter zo, Marleen. Voor ons allebei.’
Ik keek naar hem, naar de man met wie ik dertig jaar geleden in het gemeentehuis van Amersfoort stond. We waren jong, verliefd, vol plannen. Nu voelde hij als een vreemde. ‘Voor ons allebei? Of vooral voor jou?’ Mijn woorden sneden, maar ik kon het niet laten.
Hij zuchtte, draaide zich om en liep zonder nog iets te zeggen de trap af. De voordeur viel zacht dicht. Geen drama, geen ruzie. Alleen stilte.
Ik bleef achter in de keuken, tussen de kruimels van het ontbijt dat ik die ochtend nog voor hem had klaargezet. De klok tikte luid. Ik wachtte op tranen, op paniek, op die allesverterende pijn waar je altijd over leest. Maar er kwam niets. In plaats daarvan voelde ik een vreemde rust over me heen dalen. Ik ging zitten aan de keukentafel, vouwde mijn handen om mijn mok en ademde diep in. Voor het eerst in jaren had ik het gevoel dat ik weer kon ademen.
De weken die volgden waren een waas van praktische zaken: papieren invullen, afspraken bij de mediator, gesprekken met de kinderen. Onze dochter Sanne was woedend. ‘Hoe kun je hem zo makkelijk laten gaan, mam? Ga je niet vechten?’ Ze stond in de woonkamer, haar ogen vuurrood van het huilen.
‘Sanne, soms is loslaten het enige wat je kunt doen,’ zei ik zachtjes. Maar ze wilde het niet horen. Ze was altijd al meer haar vader’s kind geweest – dezelfde koppigheid, dezelfde drang om alles te willen begrijpen en controleren.
Onze zoon Joris reageerde anders. Hij kwam langs met een kratje bier en pizza’s en zei: ‘Mam, misschien is dit wel goed voor je. Je hebt altijd alles voor ons gedaan. Misschien is het tijd dat je aan jezelf denkt.’
Ik glimlachte flauwtjes en voelde me oud en jong tegelijk. Alsof ik op het punt stond iets nieuws te leren, maar niet wist waar te beginnen.
De eerste nachten alleen in huis waren het moeilijkst. Elk geluid leek harder, elke schaduw langer. Ik betrapte mezelf erop dat ik Arjan’s tandenborstel nog niet had weggegooid. Zijn jas hing nog aan de kapstok, zijn slippers onder het bed. Maar langzaam begon ik ruimte te maken – letterlijk en figuurlijk.
Op een zaterdagmiddag besloot ik de zolder op te ruimen. Tussen de dozen met oude schoolrapporten en vergeelde fotoalbums vond ik een dagboek uit mijn studententijd. Ik bladerde door de pagina’s en las over dromen die ik allang vergeten was: reizen naar Scandinavië, schilderlessen nemen, een boek schrijven.
‘Waarom ben ik daarmee gestopt?’ vroeg ik hardop aan niemand in het bijzonder.
Die avond belde mijn zus Karin. ‘Hoe gaat het nu echt met je?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik eerlijk. ‘Soms voel ik me leeg, soms opgelucht. Het is alsof ik opnieuw moet leren wie ik ben.’
Karin zweeg even. ‘Misschien is dat precies wat je nodig hebt.’
De maanden gingen voorbij. Arjan stuurde af en toe een bericht – praktische dingen over de hypotheek of de auto. Soms hoorde ik via-via dat hij gelukkig was met zijn nieuwe vriendin, een vrouw van begin veertig die bij hem op kantoor werkte. Ik voelde geen jaloezie meer, alleen een soort medelijden. Niet met haar, maar met hem – omdat hij dacht dat geluk iets was wat je buiten jezelf moest zoeken.
Op een dag stond Sanne weer voor de deur, haar gezicht zachter dan voorheen. ‘Mam… sorry dat ik zo boos was. Ik snap nu dat je ook pijn hebt.’
Ik trok haar tegen me aan en voelde eindelijk de tranen komen die zo lang waren uitgebleven.
We praatten urenlang over vroeger – over vakanties aan het IJsselmeer, over hoe Arjan altijd vergat zonnebrand mee te nemen, over hoe we samen lachten om zijn slechte grappen. Maar we praatten ook over nu: over haar studie, haar twijfels over haar relatie met Tim, haar angst om fouten te maken.
‘Weet je,’ zei ik uiteindelijk, ‘het leven loopt nooit zoals je denkt. Maar soms is dat juist goed.’
Langzaam begon ik mijn eigen leven weer vorm te geven. Ik schreef me in voor schilderlessen bij het buurthuis en vond daar onverwacht vriendschap bij andere vrouwen die ook hun eigen verhalen meedroegen – verhalen van verlies, maar ook van hoop.
Op een avond zat ik met hen aan een lange tafel vol wijn en kwastjes.
‘En? Heb je alweer gedatet?’ vroeg Anja met een knipoog.
Ik lachte ongemakkelijk. ‘Nee joh! Ik weet niet eens meer hoe dat moet.’
‘Je hoeft niks,’ zei ze geruststellend. ‘Gewoon genieten van jezelf is al genoeg.’
En dat deed ik – langzaam maar zeker.
Toch bleef er soms een leegte hangen als ik ’s avonds alleen op de bank zat met een kop thee en Netflix op de achtergrond. Dan dacht ik aan alles wat geweest was – aan de jonge vrouw die ooit dacht dat liefde simpel was, aan de moeder die zichzelf vergat tussen luiers en schoolpleinruzies, aan de echtgenote die jarenlang haar eigen verlangens opzijzette voor harmonie in huis.
Op een dag kreeg ik een kaartje van Arjan: ‘Bedankt voor alles wat je voor mij en de kinderen hebt gedaan. Ik hoop dat je gelukkig wordt.’
Ik glimlachte en legde het kaartje weg zonder spijt of bitterheid.
Nu, bijna twee jaar later, voel ik me sterker dan ooit. Ik heb geleerd dat verlies niet altijd verdrietig hoeft te zijn – soms is het een kans om opnieuw te beginnen.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen lopen er rond zoals ik? Vrouwen die jarenlang zichzelf vergeten zijn? En wanneer kiezen wij eindelijk eens voor onszelf?