Het Onzichtbare Gewicht van Thuis: Mijn Leven bij Mijn Ouders op Mijn Dertigste
‘Marleen, wanneer ga je nou eens op jezelf wonen?’ De stem van mijn moeder galmt door het huis, terwijl ik met mijn laptop aan de keukentafel zit. Mijn vader zucht hoorbaar vanuit de woonkamer, waar het NOS Journaal op zacht volume speelt. Ik voel mijn wangen gloeien. ‘Mam, ik heb het al uitgelegd. Met mijn contract bij het callcenter en die huurprijzen in Utrecht… Het is gewoon niet te doen.’
Ze kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken: teleurstelling vermengd met bezorgdheid. ‘Je bent dertig, lieverd. Je zusje woont al drie jaar samen met haar vriend in Amersfoort. Je moet toch ook eens verder.’
Ik bijt op mijn lip. ‘Niet iedereen heeft het zo makkelijk als Anne, mam.’
Mijn vader mengt zich nu ook in het gesprek. ‘Vroeger gingen we op ons twintigste al het huis uit. Je moet niet blijven hangen, Marleen.’
Ik wil schreeuwen, maar ik slik het in. In plaats daarvan klap ik mijn laptop dicht en loop naar boven, naar mijn oude kinderkamer die nog steeds vol hangt met posters van Krezip en oude foto’s van schoolkampen. Ik plof op bed en staar naar het plafond. Waarom voelt alles als falen?
’s Avonds hoor ik mijn ouders beneden praten. ‘Ze moet gewoon een schop onder haar kont krijgen,’ zegt mijn vader. ‘Of ze moet iemand vinden om mee samen te wonen,’ antwoordt mijn moeder zacht. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Alsof ik niet hard genoeg probeer.
De volgende dag op kantoor zie ik Anneke, mijn collega en toevallig ook mijn beste vriendin sinds de middelbare school. Ze lacht als ze me ziet binnenkomen. ‘Hee Marleen! Heb je nog plannen voor het weekend?’
Ik twijfel even. ‘Nee, niet echt. Misschien wat solliciteren. Mijn moeder blijft maar zeuren dat ik uit huis moet.’
Anneke knikt begrijpend. ‘Mijn broer woont ook nog thuis, hoor. Het is gewoon lastig nu.’
‘Ja, maar het voelt zo gênant. Vooral als mensen vragen waar ik woon…’
Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Je bent niet de enige. Echt niet.’
’s Middags krijg ik een appje van mijn zus Anne: “Mam zegt dat je weer ruzie had thuis. Kom anders dit weekend bij ons eten?” Ik twijfel, maar besluit toch te gaan.
Zaterdagavond zit ik aan hun eettafel in hun lichte appartement in Amersfoort. Anne schenkt wijn in en haar vriend Jeroen grapt: ‘Dus, Marleen, wanneer kom jij hier wonen? We hebben nog wel een bezemkast over!’
Ik lach flauwtjes mee, maar voel me klein worden. Anne merkt het en verandert snel van onderwerp.
Na het eten lopen Anne en ik samen naar het balkon. Ze steekt een sigaret op en kijkt me aan. ‘Mam bedoelt het goed, weet je dat?’
‘Ja, maar het voelt alsof ik faal. Alsof ik niet volwassen genoeg ben.’
Anne blaast rook uit en schudt haar hoofd. ‘Je hebt gewoon pech gehad met werk en geld. Dat is niet jouw schuld.’
‘Toch voelt het zo.’
Ze legt haar arm om me heen. ‘Misschien moet je gewoon iets geks doen. Een kamer zoeken buiten Utrecht, of een huisgenoot zoeken via Facebook of zo.’
Ik knik, maar diep vanbinnen weet ik dat ik bang ben voor verandering.
De weken erna probeer ik kamers te zoeken, maar elke keer als ik reageer op een advertentie krijg ik geen reactie of word ik afgewezen omdat ik “te oud” ben voor een studentenhuis.
Op een avond komt mijn moeder mijn kamer binnen terwijl ik Netflix kijk. Ze gaat naast me zitten en pakt mijn hand vast.
‘Marleen… Ik wil niet dat je denkt dat we je weg willen hebben. Maar we maken ons zorgen om je. Je lijkt zo ongelukkig.’
Ik slik en kijk haar aan. ‘Ik weet gewoon niet hoe ik verder moet, mam.’
Ze aait over mijn haar zoals vroeger toen ik klein was. ‘Misschien moeten we samen kijken naar mogelijkheden? Of hulp zoeken?’
Voor het eerst voel ik me niet veroordeeld, maar gesteund.
Een week later zitten we samen bij een maatschappelijk werker van de gemeente Utrecht. Ze luistert naar mijn verhaal en knikt begrijpend.
‘Het is helemaal niet raar dat je nog thuis woont,’ zegt ze. ‘Er zijn veel mensen zoals jij door de woningnood en de flexcontracten.’
Ze helpt me met inschrijven voor sociale huurwoningen en geeft tips voor hospiteeravonden.
Langzaam begint er iets te veranderen in mij. Ik voel me minder alleen, minder schuldig.
Op een dag krijg ik een berichtje via Facebook: “Hee Marleen! We zoeken nog een huisgenoot voor ons appartement in Nieuwegein. Interesse?” Het is van Sanne, een oude studievriendin die ik jaren niet heb gesproken.
Mijn hart bonkt in mijn keel als ik reageer: “Ja! Wanneer kan ik komen kijken?”
De hospiteeravond is spannend, maar Sanne en haar huisgenoot Bas zijn aardig en open. Na afloop sturen ze me een appje: “We vonden het gezellig! Je bent welkom om bij ons te komen wonen.”
Als ik het nieuws aan mijn ouders vertel, huilt mijn moeder tranen van blijdschap én verdriet.
‘We gaan je missen,’ zegt ze snikkend terwijl ze me omhelst.
Mijn vader knikt goedkeurend: ‘Je doet het goed, meid.’
De eerste nacht in Nieuwegein lig ik wakker in mijn nieuwe kamer. Alles is anders: de geluiden van de stad, de geur van vers geverfde muren, het zachte gezoem van de koelkast in de keuken.
Maar voor het eerst in jaren voel ik me licht.
Soms denk ik terug aan die avonden aan de keukentafel thuis, vol verwijten en onbegrip. Was het allemaal nodig geweest? Had ik eerder moeten loslaten? Of hoort deze worsteling gewoon bij volwassen worden in Nederland anno nu?
Wat denken jullie: is het echt zo erg om op je dertigste nog thuis te wonen? Of moeten we daar anders naar gaan kijken?