“Ben ik nog nodig?” – Het verhaal van Marijke van der Linden na haar pensioen

‘Waarom kom je niet gewoon wat vaker oppassen, mam? Je hebt nu toch alle tijd van de wereld?’ De stem van mijn dochter, Sanne, klinkt geïrriteerd aan de andere kant van de lijn. Ik staar naar het lege kopje thee op tafel. Mijn handen trillen een beetje. ‘Omdat… omdat ik niet alleen maar oma wil zijn,’ fluister ik, maar ik weet dat ze het niet hoort. Of misschien wil ze het niet horen.

Het is nu drie maanden geleden dat ik afscheid nam van de bibliotheek aan de Laan van Meerdervoort. Tweeënveertig jaar lang was dat mijn wereld: de geur van oude boeken, het zachte gefluister tussen de rekken, het tikken van de regen tegen de hoge ramen. Ik kende iedere leerling die binnenkwam, wist wie stiekem strips las achterin en wie altijd vroeg om boeken over sterrenkunde. Mijn collega’s – vooral Henk en Lotte – waren als familie voor me geworden. Op mijn laatste dag kreeg ik een bos bloemen en een kaart waar iedereen iets op had geschreven. ‘We zullen je missen, Marijke!’ stond er in grote letters. Maar toen ik die avond thuiskwam, voelde het alsof ik in een leeg huis stapte dat niet meer van mij was.

Mijn man, Kees, probeerde me op te vrolijken. ‘Nu kun je eindelijk die schildercursus doen waar je het altijd over had!’ Maar het idee om met wildvreemden in een zaaltje te zitten en te praten over kleuren en penseelstreken maakte me zenuwachtig. Ik miste het ritme van mijn dagen: de vroege trein, de koffieautomaat die altijd net te slap was, het gehaaste gefluister van studenten die hun boeken te laat terugbrachten.

De eerste weken probeerde ik mezelf bezig te houden. Ik maakte lange wandelingen door het Haagse Bos, bakte appeltaarten voor de buren en las eindelijk die dikke roman van Arnon Grunberg uit. Maar elke ochtend werd het moeilijker om uit bed te komen. Waarvoor eigenlijk? Niemand wachtte op mij. Niemand vroeg nog om mijn mening over een boek of een leven.

Sanne belde steeds vaker met verzoeken om op te passen op haar kinderen, Daan en Fleur. ‘Je hebt toch niks te doen, mam?’ zei ze dan luchtig. Maar elke keer als ik daar zat, voelde ik me een figurant in hun leven. Daan wilde alleen maar gamen en Fleur zat met haar koptelefoon op TikTok te kijken. Soms probeerde ik een gesprek aan te knopen over boeken of school, maar ze keken me aan alsof ik uit een andere tijd kwam.

Op een avond barstte het los tijdens het eten bij Sanne thuis. ‘Je bent altijd zo afstandelijk geworden sinds je met pensioen bent,’ zei ze plotseling. ‘Vroeger was je er altijd voor iedereen.’

‘Misschien omdat ik nu niemand meer heb die mij nodig heeft,’ flapte ik eruit voordat ik het kon tegenhouden.

De stilte aan tafel was pijnlijk. Mijn schoonzoon Martijn keek ongemakkelijk naar zijn bord. Sanne zuchtte diep. ‘Dat is niet eerlijk, mam.’

‘Nee,’ zei ik zacht, ‘dat is misschien niet eerlijk. Maar zo voelt het wel.’

Die nacht lag ik wakker in mijn kleine slaapkamer, luisterend naar het zachte gesnurk van Kees naast me. Ik dacht aan mijn moeder, die na haar pensioen langzaam verdween in haar stoel bij het raam, niemand tot last wilde zijn en uiteindelijk door iedereen werd vergeten. Was dat nu ook mijn lot?

De volgende dag besloot ik iets te veranderen. Ik pakte mijn fiets en reed naar de bibliotheek. Niet als werknemer, maar als bezoeker. Henk stond achter de balie en keek verrast op toen hij me zag.

‘Marijke! Wat leuk je te zien! Hoe gaat het?’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Niet zo goed eigenlijk,’ gaf ik toe. ‘Ik mis dit alles zo vreselijk.’

Henk knikte begrijpend. ‘We missen jou ook. Weet je… we zoeken nog vrijwilligers voor het voorleesproject op woensdagmiddag. Zou dat iets voor jou zijn?’

Mijn hart maakte een sprongetje, maar tegelijkertijd voelde ik schaamte. Was dit niet zielig? Een gepensioneerde die zich vastklampt aan haar oude werkplek?

Toch zei ik ja.

De eerste woensdag zat ik zenuwachtig in het kinderhoekje met een stapel prentenboeken op schoot. Drie kinderen kwamen aarzelend dichterbij: een jongetje met een brilletje, een meisje met vlechtjes en nog eentje die zijn moeder stevig vasthield.

‘Mag ik beginnen?’ vroeg ik zacht.

Ze knikten.

Toen ik begon te lezen – mijn stem warm en vertrouwd – voelde ik iets in mezelf verschuiven. De kinderen luisterden ademloos, hun ogen groot van verwachting bij elk nieuw avontuur dat uit de bladzijden sprong.

Na afloop kwam het jongetje met brilletje naar me toe.

‘U leest net als mijn oma vroeger deed,’ fluisterde hij.

Ik glimlachte en aaide hem over zijn hoofd.

Langzaam kreeg mijn leven weer kleur. Ik werd vaste vrijwilliger bij de bibliotheek en begon zelfs een leesclub voor ouderen uit de buurt. Elke donderdagmiddag zaten we samen rond een grote tafel, dronken koffie en discussieerden over boeken en het leven. Soms kwamen er heftige verhalen los: over verloren liefdes, kinderen die nooit meer belden, dromen die nooit waren uitgekomen.

Thuis veranderde er ook iets. Kees merkte dat ik weer meer lachte en zelfs Sanne leek opgelucht dat haar moeder weer ergens voor leefde.

Toch bleef er iets knagen als ik ’s avonds alleen was: waarom had niemand gezien hoe moeilijk deze overgang voor mij was? Waarom praten we in Nederland zo weinig over wat pensioen echt betekent – niet alleen vrijheid, maar ook verlies?

Op een dag kwam Fleur onverwacht langs na schooltijd.

‘Oma, mag ik je iets vragen?’

Ik keek op van mijn boek.

‘Wil je me helpen met mijn boekbespreking? Ik snap niks van dat boek.’

Mijn hart vulde zich met warmte.

‘Natuurlijk lieverd,’ zei ik zacht.

Terwijl we samen lazen, voelde ik me weer nodig – niet alleen als oppas of als vrijwilliger, maar als mens met kennis en liefde om te delen.

Nu weet ik: het is niet je leeftijd die bepaalt of je ertoe doet, maar wat je doet met de tijd die je hebt gekregen.

Soms vraag ik me af: hoeveel mensen voelen zich net zo verloren als ik deed? En wie ziet hen echt staan?