Altijd de schouder om op te leunen – tot ik zelf viel
‘Hanneke, kun je vanavond oppassen op de kinderen? Jeroen moet overwerken en ik heb die presentatie morgen.’ De stem van Marjolein klinkt gehaast aan de andere kant van de lijn. Ik kijk naar mijn eigen agenda, waar de afspraak met de fysiotherapeut alweer met rood omcirkeld staat. Mijn knie doet al weken pijn, maar ik slik het weg. ‘Natuurlijk, Marjolein. Ik kom eraan.’
Zo gaat het al jaren. Als oudste dochter ben ik altijd degene geweest die alles opvangt. Mijn moeder zei vroeger altijd: ‘Hanneke, jij bent de lijm van deze familie.’ Maar soms voelt het alsof ik langzaam uit elkaar val.
Marjolein is zes jaar jonger dan ik. Altijd het zonnetje in huis, altijd een beetje chaotisch. Waar ik alles plan en regel, laat zij het leven op zich afkomen. ‘Jij bent zo streng voor jezelf,’ zegt ze vaak lachend. ‘Je moet wat meer loslaten.’ Maar als het erop aankomt, weet ze me altijd te vinden.
Toen haar man Jeroen zijn baan kwijtraakte, stond ik elke week met een pan soep voor de deur. Toen haar jongste dochtertje in het ziekenhuis lag met astma, sliep ik nachten op hun bank zodat zij even kon uitrusten. Niemand hoefde mij te bellen – ik was er gewoon.
Mijn eigen leven? Dat schoof ik opzij. Mijn zoon Bas woont inmiddels in Groningen en belt alleen als hij geld nodig heeft. Mijn man Peter is vijf jaar geleden overleden aan kanker. Sindsdien is het huis stil, op het getik van de klok na.
Afgelopen maand werd ik wakker met helse pijn in mijn knie. De huisarts vermoedde artrose. ‘U moet rust nemen, mevrouw van Dijk,’ zei hij streng. ‘En u mag niet meer tillen.’ Rust nemen? Hoe dan? Wie brengt Marjoleins kinderen naar zwemles? Wie doet boodschappen voor mijn oude buurvrouw?
Ik probeerde het voorzichtig aan te kaarten bij Marjolein. We zaten samen aan de keukentafel, haar telefoon lag tussen ons in te trillen. ‘Marjolein, zou jij misschien deze week boodschappen voor mij kunnen doen? Mijn knie…’
Ze keek op van haar scherm. ‘Oh Han, dat komt echt niet uit nu. Het is zo druk op werk en Jeroen is ook niet thuis. Kun je niet even online bestellen?’
Ik voelde iets knappen vanbinnen. ‘Maar… ik heb hulp nodig.’ Mijn stem klonk zachter dan ik wilde.
Ze zuchtte. ‘Iedereen heeft het druk, Han. Je moet een beetje voor jezelf zorgen.’
Voor het eerst in jaren voelde ik me niet gezien. Niet gehoord. Alsof mijn jarenlange inzet niets betekende nu ik zelf iets vroeg.
De dagen daarna probeerde ik mezelf wijs te maken dat het wel meeviel. Maar toen ik ’s avonds alleen op de bank zat, met een magnetronmaaltijd op schoot, kwamen de tranen vanzelf.
Mijn buurvrouw, mevrouw De Vries, belde aan met een bosje bloemen. ‘Je ziet er moe uit, Hanneke,’ zei ze zacht. Ik knikte alleen maar.
‘Je moet ook eens aan jezelf denken,’ zei ze terwijl ze mijn hand vasthield.
Maar hoe doe je dat als je altijd hebt geleerd dat je eerst geeft en dan pas mag vragen?
Op een zondagmiddag kwam Marjolein onverwacht langs met haar kinderen. Ze stormden naar binnen, lieten hun jassen op de grond vallen en vroegen om limonade.
‘Mam zegt dat jij altijd alles regelt,’ riep haar oudste zoon vrolijk.
Marjolein lachte ongemakkelijk. ‘Ja, Hanneke is onze rots in de branding.’
Ik keek haar aan en voelde boosheid opborrelen. ‘En wie is er voor mij als ik het nodig heb?’ vroeg ik plotseling hardop.
Het werd stil in de kamer. Marjolein keek me verbaasd aan.
‘Wat bedoel je?’
‘Ik bedoel dat ik er altijd ben voor jullie, maar nu ik zelf hulp nodig heb…’ Mijn stem brak.
Ze keek weg en begon haar tas te zoeken. ‘We moeten eigenlijk weer gaan,’ mompelde ze.
Die avond belde Bas onverwacht. ‘Mam, hoe gaat het met je knie?’ vroeg hij voorzichtig.
Ik vertelde hem alles – over Marjolein, over de eenzaamheid, over het gevoel dat ik alleen was als het erop aankwam.
‘Waarom zeg je niet gewoon nee?’ vroeg Bas zachtjes.
‘Omdat… omdat dat niet zo werkt in onze familie,’ fluisterde ik.
‘Misschien moet je dat veranderen,’ zei hij.
De dagen daarna probeerde ik het anders te doen. Toen Marjolein weer belde om te vragen of ik kon oppassen, zei ik: ‘Sorry Marjolein, dat gaat nu niet.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn.
‘Oh… oké,’ zei ze uiteindelijk.
Het voelde vreemd – schuldig zelfs – maar ook bevrijdend.
Langzaam begon ik kleine dingen voor mezelf te doen: een boek lezen in het park, koffie drinken met mevrouw De Vries, zelfs een cursus aquarelleren bij het buurthuis.
Marjolein belde minder vaak. Soms stuurde ze een appje: ‘Hoe gaat het?’ Maar de vanzelfsprekendheid was weg.
Op een dag stond ze ineens voor mijn deur met een bos bloemen en tranen in haar ogen.
‘Het spijt me, Han,’ fluisterde ze. ‘Ik had niet door hoe zwaar je het had.’
We huilden samen in de gang, terwijl haar kinderen ongeduldig op hun telefoons tikten.
Sindsdien is er iets veranderd tussen ons. We zijn eerlijker geworden over wat we aankunnen – en wat niet.
Toch blijft er een stemmetje in mijn hoofd: had ik eerder voor mezelf moeten kiezen? Of is geven gewoon wie ik ben?
Hebben jullie dat ook – dat je pas merkt wat je mist als je zelf eens iets vraagt? Wanneer is geven genoeg?