Na jaren van stilte: mijn zoektocht naar geluk

‘Waarom bel je nooit meer, mam?’ De stem van mijn dochter, Sanne, klinkt verwijtend door de telefoon. Ik staar naar het lege bord op tafel, de restjes van mijn eenpersoonsmaaltijd nog zichtbaar. ‘Omdat jij altijd zo druk bent,’ antwoord ik zacht, hopend dat ze de trilling in mijn stem niet hoort.

Het is alweer drie jaar geleden dat mijn man, Erik, zijn koffers pakte en vertrok naar haar – de vrouw met wie hij al maanden een dubbelleven leidde. De stilte die hij achterliet was oorverdovend. Eerst dacht ik dat ik eraan zou wennen, aan het alleen wakker worden, aan de lege plek naast me in bed. Maar het went nooit echt. Je leert alleen om het niet meer te laten zien.

De kinderen – Sanne en Joris – zijn allang uit huis. Ze bellen af en toe, komen met Kerst en soms met Pasen. Maar hun leven is vol, gevuld met werk, vrienden, hun eigen gezinnen. Ik ben een voetnoot geworden in hun drukke bestaan.

Op een regenachtige woensdagmiddag, terwijl de wind om het flatgebouw giert, besluit ik mezelf te trakteren op koffie bij het café op de hoek. Daar ontmoet ik Pieter. Hij zit aan het raam, verdiept in een boek van Harry Mulisch. Zijn grijze haar is warrig, zijn ogen vriendelijk. We raken aan de praat over literatuur, over de beste plek voor appeltaart in Utrecht, over verloren liefdes.

‘Je hebt iets droevigs over je,’ zegt hij plotseling. Ik schrik van zijn directheid. ‘Misschien,’ geef ik toe. ‘Maar ik ben eraan gewend.’

Pieter is anders dan Erik. Hij luistert echt, stelt vragen zonder oordeel. Na een paar weken spreken we vaker af: wandelingen langs de Vecht, samen naar het museum, avonden waarin we praten tot diep in de nacht. Voor het eerst in jaren voel ik me gezien.

Toch knaagt er iets. Als Pieter me op een avond kust in het park, voel ik geen vuurwerk – alleen een zachte warmte, als een oude jas die je aantrekt omdat hij zo vertrouwd is. ‘Vind je me leuk?’ vraagt hij voorzichtig. Ik knik, maar twijfel vanbinnen.

Mijn zus Marijke vindt het allemaal maar vreemd. ‘Je moet gewoon weer gelukkig worden,’ zegt ze tijdens onze maandelijkse lunch. ‘Pieter is een goede man.’

‘Maar wat als ik niet meer weet wat geluk is?’ fluister ik terug.

De weken verstrijken. Pieter stelt voor om samen op vakantie te gaan naar Texel. Ik zeg ja, maar mijn hart slaat niet sneller bij het idee. Op Texel wandelen we over het strand, eten we kibbeling bij een strandtentje. ’s Avonds kijkt Pieter me aan en zegt: ‘Ik wil met jou verder.’

Die nacht lig ik wakker in het kleine hotelbed. Ik denk aan Erik – aan hoe hij me verliet zonder uitleg, aan de jaren waarin ik vocht voor iets wat er niet meer was. Ik denk aan Sanne en Joris, aan hoe ze hun eigen leven leiden zonder mij echt nodig te hebben. En ik denk aan mezelf: wie ben ik nog zonder hen? Zonder een man naast me?

Terug in Utrecht voel ik me leeg. Pieter belt elke dag, stuurt lieve berichtjes. Maar ik voel me verstikken door zijn aandacht. Op een avond neem ik een besluit.

‘Pieter,’ zeg ik als hij bij me op bezoek is, ‘ik denk niet dat dit werkt.’

Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Waarom niet? We hebben het toch fijn samen?’

‘Dat is het juist,’ zeg ik zacht. ‘Het is fijn – maar niet genoeg. Ik moet leren om gelukkig te zijn met mezelf, voordat ik dat met iemand anders kan zijn.’

Hij zwijgt lang en knikt dan langzaam. ‘Ik hoop dat je vindt wat je zoekt.’

Na zijn vertrek huil ik – niet om Pieter, maar om alles wat verloren is gegaan: mijn huwelijk, mijn jeugdige dromen, het gezin dat ooit zo hecht was.

De dagen daarna zijn zwaar. Marijke belt boos op: ‘Je laat weer iemand gaan! Je bent gewoon bang om gekwetst te worden!’

Misschien heeft ze gelijk. Maar diep vanbinnen weet ik dat dit mijn weg is.

Langzaam begin ik kleine dingen te waarderen: de stilte in huis die nu niet meer zo dreigend voelt; de vrijheid om te doen wat ik wil; de ochtenden waarop ik koffie drink bij het raam en kijk naar de mensen beneden op straat.

Sanne komt onverwacht langs met haar dochtertje Lotte. ‘Mam,’ zegt ze terwijl ze haar jas ophangt, ‘ik ben trots op je.’

‘Waarop dan?’ vraag ik verbaasd.

‘Dat je voor jezelf kiest,’ zegt ze zacht.

We drinken thee en praten over vroeger – over vakanties aan zee, over Eriks grappen die nu pijnlijk voelen. Lotte speelt op het kleed met haar poppen en lacht hardop.

Als ze weggaan, voel ik voor het eerst sinds lange tijd geen leegte maar rust.

’s Avonds schrijf ik in mijn dagboek: Misschien is geluk niet iets wat je vindt bij een ander, maar iets wat je langzaam opbouwt in jezelf.

En soms vraag ik me af: Is het erg om alleen te zijn als je eindelijk vrede hebt met wie je bent? Wat betekent geluk eigenlijk – en durven we het te vinden zonder iemand anders vast te houden?