“We hebben alles gegeven voor dat huis, en nu geeft ze het weg?”
‘Hoe kun je dit doen, mam?’ hoorde ik Pauls stem trillen terwijl hij zijn telefoon stevig vasthield. Ik stond in de keuken, mijn handen nog vol verfspatten van de zoveelste dag klussen. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik wist dat dit gesprek eraan zat te komen, maar nu het zover was, voelde ik me misselijk.
‘Paul, luister nou even…’ hoorde ik zijn moeder, Marijke, aan de andere kant van de lijn. Haar stem klonk schor, alsof ze zich schaamde. ‘Het is niet zo simpel als jullie denken.’
‘Niet zo simpel?’ Pauls stem sloeg over. ‘We hebben zes maanden lang elke vrije minuut in dat huis gestoken! We hebben onze spaarrekening geplunderd voor nieuwe kozijnen, een nieuwe keuken, alles! En nu geef je het gewoon aan Mark?’
Ik kon het niet langer aanhoren. Ik liep naar buiten, de frisse lentelucht in, maar zelfs daar voelde ik me opgesloten. De geur van nat hout en vers gemaaid gras bracht me terug naar de eerste dag dat we het huis betraden: een vervallen boerderij net buiten Amersfoort, vol spinnenwebben en herinneringen aan Pauls jeugd. Marijke had ons gevraagd of we wilden helpen opknappen. ‘Misschien kunnen jullie er straks zelf wonen,’ had ze gezegd. Ik had haar geloofd.
De afgelopen maanden waren zwaar geweest. Paul en ik hadden ruzie gemaakt over geld, over tijd, over de eindeloze lijst met klussen. Maar ergens gaf het ons ook hoop: een eigen plek, een toekomst samen. We droomden over een moestuin, kinderen die in het gras zouden spelen, barbecues met vrienden.
Nu voelde alles als een leugen.
Paul kwam naar buiten, zijn gezicht bleek en zijn ogen rood. ‘Ze zegt dat Mark het harder nodig heeft,’ fluisterde hij. ‘Omdat hij zijn baan kwijt is en met die schulden zit.’
‘En wij dan?’ riep ik uit. Mijn stem brak. ‘Wij hebben alles gegeven! We hebben zelfs je vakantiegeld gebruikt voor die stomme badkamer!’
Paul keek me aan, verslagen. ‘Ik weet het niet meer, Lieke.’
Die avond lag ik wakker in bed. Paul lag naast me, starend naar het plafond. Ik hoorde zijn ademhaling, zwaar en onregelmatig. Mijn gedachten maalden: hoe kon Marijke dit doen? Had ze ooit aan ons gedacht? Of waren we altijd al tweede keus geweest?
De volgende ochtend stond Mark ineens voor onze deur. Zijn ogen stonden schuldig, zijn handen trilden toen hij zijn pet afnam.
‘Lieke… Paul… Ik weet dat dit kut is,’ begon hij zacht. ‘Maar mam… ze maakt zich zorgen om mij. Ze zegt dat jullie sterk genoeg zijn om dit te dragen.’
Ik voelde woede opborrelen. ‘Sterk genoeg? Omdat wij altijd alles maar slikken? Omdat wij nooit iets eisen?’
Mark keek naar de grond. ‘Ik heb haar gesmeekt het niet te doen… Maar ze luistert niet.’
Paul sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Weet je wat het is, Mark? Jij krijgt altijd alles voor elkaar omdat je altijd in de problemen zit. En wij? Wij mogen het oplossen.’
Mark slikte en liep weg zonder iets te zeggen.
De dagen daarna was het stil in huis. Paul sprak nauwelijks nog met me; hij was in zichzelf gekeerd, boos op de wereld en vooral op zijn moeder. Ik probeerde hem te troosten, maar voelde zelf alleen maar leegte.
Op een avond zat ik met mijn moeder aan de keukentafel. Ze pakte mijn hand vast.
‘Lieke, je kunt niet alles controleren,’ zei ze zacht. ‘Soms moet je loslaten wat je niet kunt veranderen.’
‘Maar mam,’ snikte ik, ‘het voelt zo oneerlijk! We hebben alles opgeofferd…’
Ze knikte begrijpend. ‘Soms zijn mensen verblind door schuldgevoel of angst. Misschien ziet Marijke pas later wat ze heeft aangericht.’
De weken verstreken. Paul blokkeerde zijn moeders nummer; ik negeerde haar berichten. Het huis waar we zoveel hoop in hadden gelegd stond nu leeg, wachtend op Mark die er nooit echt zou passen.
Op een dag vond ik een brief in de brievenbus. Het handschrift herkende ik meteen: Marijke.
‘Lieve Lieke en Paul,
Ik weet dat jullie boos zijn en dat begrijp ik. Ik heb geprobeerd te doen wat goed is voor mijn beide zonen, maar misschien heb ik het alleen maar erger gemaakt. Ik hoop dat jullie me ooit kunnen vergeven.
Liefs,
Mam’
Ik las de brief hardop voor aan Paul. Hij zei niets; zijn ogen vulden zich met tranen.
Die avond zaten we samen op de bank, zwijgend. De stilte voelde zwaar, maar ergens ook als een begin van iets nieuws.
‘Wat nu?’ vroeg ik uiteindelijk zacht.
Paul haalde zijn schouders op. ‘Misschien moeten we opnieuw beginnen… zonder haar.’
Ik dacht aan alles wat we verloren hadden – geld, tijd, vertrouwen – maar ook aan wat we nog hadden: elkaar.
Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je breekt? En wanneer is het tijd om jezelf op de eerste plaats te zetten? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?