Ik vertrouwde mijn broer met de zorg voor onze vader, maar hij verbrak alles wat ons dierbaar was

‘Hoe kun je dit doen, Daan? Hoe kun je?’ Mijn stem trilde, mijn handen balden zich tot vuisten op het aanrecht. Daan keek me niet aan. Zijn blik was gefixeerd op het raam, waarachter de regen zachtjes tegen het glas tikte. ‘Het was niet zo bedoeld, Iris,’ mompelde hij. ‘Ik had geen keus.’

Ik voelde de woede in mijn borst branden. Geen keus? We hadden alles opgegeven – ons huis in Amersfoort verkocht, mijn oude Volvo ingeruild voor een paar duizend euro extra, zelfs de spaarpot van mijn dochtertje Lotte was geleegd. Alles om voor papa te zorgen, nu zijn Parkinson hem steeds verder in zijn greep kreeg. We zouden samen voor hem zorgen in het huisje in Friesland, ver weg van de stad en haar drukte. Geen retourtickets, geen plan B. Alleen familie.

‘Geen keus?’ herhaalde ik, mijn stem nu ijzig. ‘Je hebt het geld gebruikt voor… wat? Een investering? Een of ander vaag project met je vrienden?’

Daan draaide zich eindelijk om. Zijn ogen waren rood, maar ik wist niet of het van spijt was of van schaamte. ‘Het leek een kans, Iris. Iets waarmee we papa’s zorg konden betalen én wat overhouden voor later. Maar het ging mis. Alles is weg.’

Mijn benen voelden slap. Ik liet me op een van de keukenkastjes zakken en staarde naar de vergeelde foto van mama aan de muur. Zij zou dit nooit hebben laten gebeuren. Zij zou Daan hebben tegengehouden, of mij hebben gewaarschuwd dat hij altijd te veel risico nam.

‘Wat moeten we nu?’ vroeg ik zacht. ‘Papa heeft medicijnen nodig. We hebben geen spaargeld meer, geen huis om op terug te vallen…’

Daan haalde zijn schouders op, alsof het allemaal buiten zijn macht lag. ‘Misschien kunnen we bij de gemeente aankloppen? Of een lening aanvragen?’

Ik lachte bitter. ‘En wie gaat die lening terugbetalen? Jij? Met je halve baantje bij de fietsenmaker?’

De stilte die volgde was ondraaglijk. Lotte kwam binnen, haar blonde haren in een rommelige vlecht, haar knuffelkonijn onder haar arm geklemd. ‘Mama, waarom huil je?’ vroeg ze.

Ik veegde snel mijn wangen droog en trok haar tegen me aan. ‘Niks lieverd, mama is gewoon een beetje moe.’

Maar moe was niet het juiste woord. Ik voelde me verraden, leeggezogen door de mensen die ik het meest vertrouwde.

Die avond zat ik aan papa’s bed. Zijn handen trilden zo erg dat ik zijn beker moest vasthouden terwijl hij dronk. Zijn ogen waren dof, maar toen hij me aankeek, zag ik een flikkering van onrust.

‘Is alles goed, meisje?’ vroeg hij met moeite.

Ik slikte de leugen in die op mijn lippen lag en knikte alleen maar.

‘Je moeder zou trots op je zijn,’ fluisterde hij.

Ik draaide me om zodat hij mijn tranen niet kon zien.

De dagen daarna probeerde ik oplossingen te vinden. Ik belde instanties, sprak met de huisarts over goedkopere medicatie, vroeg zelfs bij de voedselbank om hulp. Daan bleef weg – hij sliep bij vrienden in Leeuwarden en stuurde af en toe een appje: “Sorry, ik weet niet wat ik moet doen.”

De woede maakte langzaam plaats voor verdriet. Ik dacht terug aan onze jeugd: hoe Daan altijd kattenkwaad uithaalde en ik hem uit de problemen hielp; hoe we samen hutten bouwden in het bos achter ons huis; hoe we samen huilden toen mama stierf.

Nu voelde het alsof ik hem voorgoed kwijt was.

Op een avond stond Daan ineens weer voor de deur. Hij zag er slechter uit dan ooit: ingevallen wangen, donkere kringen onder zijn ogen.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij zacht.

Ik knikte zwijgend en liet hem binnen. Lotte keek hem even aan en verstopte zich toen achter mijn benen.

‘Ik heb nagedacht,’ begon Daan terwijl hij aan tafel ging zitten. ‘Over alles wat er gebeurd is. Ik weet dat ik het verpest heb. Maar ik wil proberen het goed te maken.’

‘Hoe dan?’ vroeg ik scherp.

Hij haalde diep adem. ‘Ik heb een baan gevonden bij een zorginstelling in Sneek. Het is zwaar werk, maar het betaalt redelijk. Ik wil mijn deel bijdragen aan papa’s zorg – elke maand stort ik geld op jouw rekening.’

Ik wilde hem geloven, echt waar. Maar ergens diep vanbinnen wist ik dat vertrouwen niet zomaar terugkomt.

‘En als je weer iets stoms doet? Als je weer denkt dat je alles kunt oplossen met een “goede investering”?’

Daan keek naar zijn handen. ‘Dan mag je me nooit meer zien.’

Het bleef stil aan tafel. Alleen het getik van de klok vulde de ruimte.

‘Weet je nog,’ zei ik uiteindelijk, ‘hoe we vroeger altijd samen naar de kermis gingen? Jij wilde altijd in de botsauto’s en ik was bang dat je je zou bezeren.’

Daan glimlachte flauwtjes. ‘Jij was altijd degene die me uit de problemen haalde.’

‘Misschien moet je nu jezelf eruit halen,’ zei ik zacht.

Die nacht lag ik wakker naast Lotte, die zich in haar slaap tegen me aan nestelde. Mijn gedachten tolden: kan familie ooit echt herstellen na zo’n verraad? Of blijven sommige wonden altijd open?

De volgende ochtend stond Daan vroeg op om naar zijn werk te gaan. Hij liet een briefje achter op het aanrecht: “Dankjewel dat je me nog één kans geeft.”

Ik weet niet of ik hem die kans echt geef – of dat ik gewoon geen andere keus heb.

Soms vraag ik me af: wat betekent familie eigenlijk als vertrouwen zo makkelijk gebroken wordt? En kunnen we ooit weer worden wie we waren?