Mijn vader, die ik nooit heb gekend, liet mij een appartement na. Nu wil mijn moeder de helft.

‘Je begrijpt het niet, Iris! Ik heb ook recht op dat appartement!’ De stem van mijn moeder trilt, haar handen klemmen zich om de rand van de keukentafel. Ik sta tegenover haar, mijn hart bonkt in mijn borst.

‘Mam, hoe kun je dat zeggen? Het is van mij. Van hem. Jij hebt altijd gezegd dat ik geen vader had!’ Mijn stem breekt. De stilte die volgt is zwaar, gevuld met jaren van onuitgesproken woorden.

Mijn naam is Iris van Dijk. Ik ben 27 jaar en woon in Utrecht. Mijn jeugd was een aaneenschakeling van vragen zonder antwoorden. Elke Vaderdag op school was een marteling. Terwijl klasgenootjes knutselwerkjes maakten voor hun vaders, zat ik met lege handen. ‘Waar is mijn vader?’ vroeg ik als kind. Mijn moeder, Marijke, keek dan weg en zei: ‘Jij hebt geen vader nodig. Wij zijn samen genoeg.’

Maar vorig jaar veranderde alles. Mijn moeder kwam thuis met rode ogen en trillende handen. Ze ging zitten, keek me aan en zei: ‘Iris, het is tijd dat je de waarheid weet.’

Mijn vader, Bas van Dijk, had ons verlaten voordat ik geboren werd. Hij was jong, bang, niet klaar voor een kind. Mijn moeder had hem nooit meer gezien. Ze had me altijd willen beschermen tegen de pijn van zijn afwezigheid, zei ze. Maar nu was hij dood – en hij had mij iets nagelaten: een appartement in Amsterdam.

Het nieuws sloeg in als een bom. Ik kende deze man niet. Toch voelde ik iets warms toen ik hoorde dat hij aan mij had gedacht, zelfs al had hij me nooit gezien. Ik ging naar Amsterdam om het appartement te bekijken: een oud pand aan de Prinsengracht, met krakende vloeren en ramen die uitkeken op het water. Ik voelde me er vreemd thuis, alsof er eindelijk een stukje van mij op zijn plek viel.

Maar toen begon het gedoe. Mijn moeder veranderde. Ze was jaloers, boos misschien – of gewoon bang om mij kwijt te raken aan de herinnering aan een man die zij haatte.

‘Ik heb jou alleen opgevoed!’ riep ze op een avond terwijl ze haar wijnglas neerzette. ‘Hij heeft nooit iets gedaan! En nu krijg jij alles van hem? Dat is niet eerlijk.’

‘Mam, het is zijn keuze geweest,’ zei ik zacht. ‘En jij hebt ook je keuzes gemaakt.’

Ze keek me aan met ogen vol tranen en woede. ‘Ik wil de helft. Ik heb recht op iets na al die jaren.’

De weken daarna waren gevuld met ruzies en stiltes. Mijn moeder stuurde zelfs een brief naar de notaris: ze wilde officieel aanspraak maken op de helft van het appartement. De notaris belde me: ‘Juridisch gezien heeft uw moeder geen recht op het appartement, mevrouw van Dijk. Maar misschien kunt u samen tot een oplossing komen?’

Ik voelde me verscheurd tussen loyaliteit en rechtvaardigheid. Mijn moeder had me opgevoed, alles voor mij gedaan – maar ze had me ook voorgelogen over mijn vader. En nu probeerde ze iets te nemen wat niet van haar was.

Op een avond zat ik alleen in het appartement in Amsterdam. De stad was stil buiten, alleen het zachte klotsen van het water tegen de kade was te horen. Ik dacht aan mijn vader – Bas – en probeerde me voor te stellen wie hij was geweest. Waarom had hij me dit nagelaten? Was het schuld? Spijt? Of gewoon een laatste poging om iets goed te maken?

Mijn telefoon trilde: een bericht van mijn moeder.

‘Het spijt me, Iris. Ik weet niet waarom ik zo doe. Ik ben gewoon bang om je kwijt te raken.’

Ik huilde die nacht om alles wat ik nooit heb gehad: een vader die me kende, een moeder die eerlijk was geweest, een jeugd zonder geheimen.

De dagen daarna probeerde ik met mijn moeder te praten. Soms lukte dat – dan zaten we samen aan de keukentafel en praatten we over vroeger, over haar angsten en mijn verdriet. Maar vaak liep het uit op ruzie.

‘Jij begrijpt niet hoe zwaar het was!’ schreeuwde ze op een dag terwijl ze haar jas aantrok om weg te stormen.

‘Nee, mam,’ zei ik zacht, ‘maar jij begrijpt ook niet hoe het voor mij was.’

De familie kwam erachter – ooms en tantes bemoeiden zich ermee.

‘Marijke heeft altijd alles voor Iris gedaan,’ zei tante Els tijdens een verjaardag in Amersfoort.

‘Maar het is haar erfenis! Marijke moet blij zijn dat Bas tenminste nog iets heeft achtergelaten,’ zei oom Kees.

Iedereen had een mening, maar niemand wist hoe het echt voelde.

Op een dag stond mijn moeder ineens voor de deur van het appartement in Amsterdam.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze zacht.

We zaten samen op de oude bank van Bas. Ze keek rond, haar ogen bleven hangen op een vergeelde foto aan de muur – Bas als jonge man, lachend bij de grachten.

‘Hij lijkt op jou,’ fluisterde ze.

Ik wist niet wat ik moest zeggen.

‘Ik ben jaloers,’ gaf ze toe. ‘Niet op het geld of het huis… maar op wat hij jou nog kon geven. Iets wat ik nooit kon geven: antwoorden.’

We huilden samen die middag – voor alles wat verloren was gegaan en alles wat we misschien nog konden redden.

Uiteindelijk besloot ik haar niet de helft te geven – maar wel iets anders: openheid over mijn gevoelens, over mijn zoektocht naar wie ik ben en waar ik vandaan kom.

De band met mijn moeder is nog steeds ingewikkeld. Soms praten we dagen niet; soms drinken we samen koffie aan de keukentafel in Utrecht en lachen we om oude herinneringen.

Het appartement in Amsterdam blijft voor mij symbool staan voor alles wat onuitgesproken is gebleven tussen ons – maar ook voor nieuwe kansen.

Soms vraag ik me af: kun je ooit echt loskomen van het verleden? Of blijven we altijd zoeken naar erkenning en liefde van mensen die ons gevormd hebben – zelfs als ze ons pijn hebben gedaan?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Zou je je moeder tegemoetkomen of vasthouden aan wat rechtvaardig voelt?