Vergeven of niet? Mijn worsteling met oma’s schaduw

‘Waarom huil je nou alweer, Marleen? Je moet niet zo zwak zijn!’ De stem van mijn oma galmt nog steeds na in mijn hoofd, zelfs nu ik dertig ben en haar stem al jaren niet meer heb gehoord. Ik was acht toen ze dat voor het eerst tegen me zei, met haar harde ogen en haar handen die altijd net iets te stevig mijn schouders vastpakten. Mijn moeder stond erbij, haar blik afgewend naar het raam, alsof ze hoopte dat het buiten regende zodat niemand de tranen op haar wangen zou zien.

‘Oma, mag ik naar buiten?’ vroeg ik zachtjes, hopend op een vriendelijk antwoord. Maar haar gezicht vertrok. ‘Eerst je kamer opruimen. En als ik straks nog één papiertje vind, dan weet je wat er gebeurt.’

Ik wist wat er gebeurde. Dan zou ze me bij mijn arm grijpen en me dwingen alles opnieuw te doen, terwijl ze me kleineerde met woorden die ik nu pas echt begrijp: ‘Niks waard, lui kind, je lijkt op je vader.’ Mijn vader was weg toen ik vier was. Niemand sprak over hem. Mijn moeder werkte dubbele diensten in het ziekenhuis in Utrecht en liet mij vaak bij oma achter. ‘Het is voor je eigen bestwil,’ zei ze altijd. Maar ik voelde me nooit veilig daar.

De dagen bij oma waren koud, zelfs als de zon scheen. Ze had een huis vol planten die beter verzorgd werden dan ik. Soms hoorde ik haar praten tegen de orchideeën in de vensterbank: ‘Jullie zijn tenminste mooi en stil.’

Op school probeerde ik altijd onzichtbaar te zijn. Juf Linda vroeg eens: ‘Waarom heb je altijd lange mouwen aan, Marleen?’ Ik haalde mijn schouders op. Niemand mocht weten van de blauwe plekken. Niemand mocht weten dat ik ’s nachts wakker lag van angst voor de volgende dag.

Toen ik twaalf was, kreeg mijn moeder een nieuwe vriend, Kees. Hij rook naar sigaretten en bier, maar hij lachte tenminste naar mij. ‘Je hoeft niet meer naar oma,’ zei hij op een dag. ‘Je blijft voortaan bij ons.’ Ik voelde me opgelucht én schuldig tegelijk. Alsof ik oma in de steek liet, ondanks alles wat ze me had aangedaan.

Maar de rust duurde niet lang. Op een zondagmiddag stond oma ineens voor de deur. Ze had een plastic tas vol oude foto’s bij zich en haar blik was zachter dan ik ooit had gezien. ‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze. Mijn moeder aarzelde, maar liet haar binnen.

‘Marleen,’ begon oma, terwijl ze een vergeelde foto van mij als baby vasthield, ‘ik heb fouten gemaakt. Maar jij moet leren vergeven.’

Ik voelde woede opborrelen die ik nooit eerder had durven uiten. ‘Waarom? Waarom deed u zo tegen mij?’ Mijn stem trilde.

Oma keek weg. ‘Ik wist niet beter. Mijn moeder was nog erger.’

‘Dat is geen excuus,’ zei ik zacht.

De jaren gingen voorbij. Oma werd ouder, zwakker. Ze belandde in een verzorgingshuis in Amersfoort. Mijn moeder bezocht haar soms, maar ik bleef weg. Tot vorige week.

Mijn moeder belde: ‘Oma is ziek, Marleen. Ze vraagt naar jou.’

Ik stond urenlang voor het raam te twijfelen. Moest ik gaan? Moest ik haar vergeven? Of was het te laat?

In het verzorgingshuis rook het naar soep en ontsmettingsmiddel. Oma lag bleek in bed, haar handen dun als papier.

‘Marleen…’ Haar stem was nauwelijks hoorbaar. ‘Het spijt me zo.’

Ik voelde mijn hart bonzen in mijn keel. Alles wat ik wilde zeggen – alle pijn, alle woede – bleef steken in mijn borst.

‘Waarom nu pas?’ vroeg ik uiteindelijk.

Ze huilde zachtjes. ‘Omdat ik bang was dat je me zou haten.’

Ik wist niet wat ik moest doen. Moest ik haar hand vasthouden? Moest ik haar vergeven? Of moest ik weglopen en haar laten boeten voor alles wat ze mij had aangedaan?

Nu zit ik thuis aan de keukentafel, starend naar een oude foto van mij en oma in de tuin met de zon op ons gezicht. Ik weet niet of vergeving betekent dat je vergeet – of dat je loslaat voor jezelf.

Wat zouden jullie doen? Kan iemand als mijn oma echt veranderen? Of is vergeven alleen maar zwakte?