De Onuitgenodigde Gast aan de Rand van het Bos

‘Wat doe jij hier?’, siste ik, terwijl ik mijn handen stevig om de steel van mijn tuinschep klemde. De man stond aan de rand van onze tuin, half verscholen achter de oude beuk, zijn jas vuil en zijn ogen onrustig. Het was een gure lentedag in Otterlo, de wind joeg door de bomen en het rook naar natte aarde. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik kende hem niet, maar iets aan zijn houding – de manier waarop hij naar het huis keek, naar mij keek – maakte me bang.

‘Ik… ik zoek iemand,’ stamelde hij. Zijn stem was schor, alsof hij dagen niet had gesproken. ‘Weet u waar de familie Van Dijk woont?’

Mijn adem stokte. ‘Ik ben Marieke van Dijk,’ zei ik, terwijl ik probeerde mijn stem vast te houden. ‘Wat moet je van me?’

Hij aarzelde, keek even naar zijn schoenen en toen weer naar mij. ‘Het spijt me. Ik… ik had hier nooit moeten komen.’ Hij draaide zich om, alsof hij wilde verdwijnen in het bos waaruit hij was gekomen.

‘Wacht!’ riep ik, voordat ik er erg in had. ‘Waarom zoek je mij?’

Hij bleef staan, zijn schouders gebogen. ‘Het is ingewikkeld. Je vader…’

Mijn vader. Het woord sneed als een mes door me heen. Sinds zijn dood, drie jaar geleden, was er een leegte in huis die niemand kon vullen. Mijn moeder sprak nauwelijks nog, mijn broer Bas was naar Groningen verhuisd en kwam alleen met kerst thuis. Ik was achtergebleven in het huis waar alles herinnerde aan vroeger – aan gelach, ruzies, verjaardagen en nu vooral: stilte.

‘Wat weet jij van mijn vader?’ vroeg ik zacht.

De man draaide zich langzaam om en keek me recht aan. ‘Meer dan je denkt.’

Die nacht kon ik niet slapen. De wind huilde rond het huis en elke schaduw leek te bewegen. Wie was die man? Wat wist hij over papa? Mijn gedachten tolden. Ik dacht aan de avonden dat papa laat thuiskwam, aan de telefoontjes die hij aannam in de schuur, altijd fluisterend. Mijn moeder had er nooit iets over gezegd, maar ik had haar wel eens betrapt op huilen in de keuken.

De volgende ochtend stond ik vroeg op. Mijn moeder zat zwijgend aan tafel, haar handen om een kop thee geklemd.

‘Mam,’ begon ik voorzichtig, ‘ken jij iemand uit het bos? Een man…’

Ze keek op, haar ogen groot en angstig. ‘Is hij teruggekomen?’

‘Wie?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Laat maar.’

‘Mam, alsjeblieft! Wie is die man?’

Ze zuchtte diep en staarde uit het raam naar het bos. ‘Sommige dingen zijn beter om niet te weten, Marieke.’

Maar ik kon het niet loslaten. Die middag liep ik het bos in, langs het pad waar papa vroeger met mij paddenstoelen zocht. Het rook er naar mos en nat hout. Na een half uur hoorde ik geritsel achter me.

‘Je moest niet gekomen zijn,’ zei de man plotseling. Hij stond daar weer, alsof hij op me had gewacht.

‘Vertel me wat je weet,’ zei ik vastberaden.

Hij haalde diep adem. ‘Je vader en ik… we waren vrienden. Maar er is iets gebeurd, lang geleden.’

‘Wat dan?’

Hij keek me lang aan, zijn ogen vol verdriet. ‘Er is geld verdwenen uit de kas van de dorpsvereniging. Iedereen dacht dat jouw vader onschuldig was… maar hij heeft nooit verteld wat er echt is gebeurd.’

Mijn maag draaide om. Papa? Een dief? Dat kon niet.

‘Waarom vertel je me dit nu?’ fluisterde ik.

‘Omdat ik niet langer kan zwijgen,’ zei hij zacht. ‘Ik heb jarenlang gezwegen uit loyaliteit, maar nu… nu moet jij weten wat er is gebeurd.’

Ik rende terug naar huis, tranen brandden in mijn ogen. Thuis vond ik mijn moeder in de woonkamer, starend naar een oude foto van papa.

‘Mam,’ snikte ik, ‘is het waar? Heeft papa geld gestolen?’

Ze keek op, haar gezicht bleek. ‘Ik heb altijd gehoopt dat je het nooit zou hoeven weten.’

‘Waarom heeft hij het gedaan?’

Ze slikte moeizaam. ‘We hadden schulden, Marieke. Je vader wilde ons beschermen. Maar toen alles uitkwam… heeft hij alles op zich genomen zodat niemand anders gestraft werd.’

De dagen daarna voelde alles anders. Het huis leek kleiner, benauwder. Bas belde toen hij hoorde wat er was gebeurd.

‘Waarom heeft niemand mij iets verteld?’ schreeuwde hij door de telefoon.

‘Omdat we je wilden beschermen!’ riep ik terug.

‘Beschermen? Of buitensluiten?’

We hingen allebei boos op.

’s Nachts lag ik wakker en dacht aan vroeger: hoe papa altijd zei dat eerlijkheid het belangrijkste was. Hoe ironisch dat juist hij zo’n groot geheim had gedragen.

Een week later stond de onbekende man weer voor de deur. Dit keer liet ik hem binnen.

‘Ik heet trouwens Henk,’ zei hij zacht.

We dronken koffie aan de keukentafel terwijl buiten de regen tegen het raam tikte.

‘Waarom heb je nooit iets gezegd?’ vroeg ik.

Henk zuchtte diep. ‘Omdat je vader mij vroeg te zwijgen. Hij wilde niet dat jullie wisten wat er gebeurd was.’

‘En nu?’

Hij keek me aan met een trieste glimlach. ‘Nu wil ik dat je weet dat hij geen slecht mens was. Hij heeft een fout gemaakt uit liefde voor zijn gezin.’

Die avond zat ik lang bij mijn moeder op de bank. We praatten over vroeger, over papa’s grapjes en zijn zachte handen als hij me troostte na een nachtmerrie.

Bas kwam onverwacht langs uit Groningen. We zaten met z’n drieën aan tafel, voor het eerst in jaren weer samen.

‘Misschien moeten we leren vergeven,’ zei Bas zacht.

Ik knikte langzaam. Misschien was dat wel zo: vergeven om verder te kunnen leven.

Nu kijk ik vaak uit het raam naar het bos waar alles begon en eindigde. Soms denk ik: hoeveel geheimen dragen mensen met zich mee zonder dat iemand het weet? En wat zou er gebeuren als we allemaal onze waarheid durfden te vertellen?