Ik gaf mijn huis aan mijn zoon – nu woon ik in een huurkamer en vraag ik me af of hij nog van me houdt

‘Waarom bel je nooit meer, Daan?’ Mijn stem trilt terwijl ik de telefoon steviger tegen mijn oor druk. Aan de andere kant blijft het even stil. ‘Mam, ik heb het druk. Je weet toch dat het nu hectisch is op werk.’ Zijn stem klinkt afstandelijk, bijna geërgerd. Ik slik. ‘Ik snap het, jongen. Maar… ik mis je gewoon.’

Het is alweer zes maanden geleden dat ik mijn huis in Amersfoort aan Daan heb overgedragen. Het huis waar hij is opgegroeid, waar zijn eerste stapjes klonken op de houten vloer, waar we samen Sinterklaas vierden en waar ik hem troostte na zijn eerste gebroken hart. Nu woon ik in een gehuurde kamer in een flat aan de rand van de stad, tussen vreemden. De geur van verse koffie ontbreekt hier ’s ochtends; de boeken die ooit mijn muren vulden staan nu in dozen op zolder bij Daan. Zelfs de gordijnen zijn niet van mij.

Elke ochtend word ik wakker met het gevoel dat ik hier niet hoor. De meubels zijn oud, de muren kaal. Mijn kamergenoot, Marijke, is aardig genoeg maar we leven langs elkaar heen. In de gedeelde keuken ruikt het altijd naar gebakken uien en goedkope wasmiddel. Soms hoor ik haar zachtjes huilen in haar kamer, maar we praten er nooit over.

Ik dacht dat het goed zou zijn voor Daan, dat hij een eigen plek zou hebben om zijn gezin te stichten. Hij had het moeilijk na zijn scheiding; zijn ex-vrouw, Sanne, liet hem achter met een schuld en een gebroken hart. ‘Mam, als ik het huis krijg, kan ik opnieuw beginnen,’ zei hij toen, met die smekende blik die hij als kind ook had als hij een ijsje wilde. Ik kon geen nee zeggen.

Maar nu? Nu zie ik hem nauwelijks. Hij heeft een nieuwe vriendin, Kim, en samen lijken ze hun leven op te bouwen zonder mij. De eerste maanden kwam hij nog wel eens langs met boodschappen of om te vragen of alles goed ging. Maar nu? Soms stuurt hij een appje: ‘Alles goed?’ Meer niet.

Op een regenachtige woensdagavond zit ik alleen aan de keukentafel. De regen tikt tegen het raam; buiten flitsen de koplampen van voorbijrijdende auto’s. Ik staar naar mijn telefoon. Zal ik hem bellen? Of kom ik dan weer over als die zeurende moeder?

Plotseling hoor ik stemmen op de gang. Marijke komt binnen met haar dochter, Fleur. Ze lachen samen om iets op hun telefoon. Ik glimlach flauwtjes naar hen, maar ze lijken me nauwelijks op te merken. Ik voel me onzichtbaar.

’s Nachts lig ik wakker en denk aan vroeger. Aan hoe Daan als kleine jongen altijd bij mij in bed kroop als hij bang was voor onweer. Aan hoe we samen pannenkoeken bakten op zondag en hoe hij me altijd ‘de liefste mama van de wereld’ noemde. Waar is dat jongetje gebleven?

Op een dag besluit ik langs te gaan bij Daan, onaangekondigd. Mijn hart bonkt in mijn borst als ik voor de deur sta van wat ooit mijn huis was. Kim doet open. Ze kijkt verrast – of is het geïrriteerd? ‘Oh… hoi Anja,’ zegt ze, zonder echt te glimlachen.

‘Is Daan thuis?’ vraag ik zacht.

‘Hij is boven met Tim,’ zegt ze kortaf en draait zich om.

Ik loop naar binnen en alles voelt vreemd vertrouwd. Mijn oude bank staat er nog, maar er liggen nu felgekleurde kussens op die niet van mij zijn. Aan de muur hangen foto’s van Kim en Daan samen op vakantie in Frankrijk. Mijn foto’s zijn verdwenen.

Daan komt naar beneden met Tim, zijn zoontje uit zijn eerste huwelijk. ‘Hoi mam,’ zegt hij vluchtig en geeft me een kus op mijn wang. Tim kijkt verlegen naar me en mompelt ‘hallo oma’.

‘Hoe gaat het met je?’ vraag ik terwijl ik probeer mijn tranen te verbergen.

‘Goed hoor,’ zegt Daan terwijl hij zijn telefoon checkt. ‘Druk met werk en zo.’

Kim komt erbij staan en zucht hoorbaar. ‘We zouden eigenlijk net gaan eten…’

Ik voel me ongewenst, alsof ik stoor in hun nieuwe leven. ‘Sorry dat ik zomaar binnenval,’ mompel ik.

‘Geeft niet,’ zegt Daan snel, maar zijn blik zegt iets anders.

Ik blijf nog even zitten aan tafel terwijl zij eten opscheppen voor zichzelf en Tim. Niemand vraagt of ik mee wil eten. Het gesprek gaat over school, werk, vakantieplannen – dingen waar ik geen deel meer van uitmaak.

Als ik weer buiten sta, voel ik de regen op mijn gezicht branden als zure tranen. Ik loop langzaam terug naar mijn kamer en vraag me af waar het mis is gegaan.

De dagen daarna ben ik stiller dan ooit. Marijke merkt het op en vraagt voorzichtig: ‘Gaat het wel?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Soms vraag ik me af of het allemaal wel zin heeft gehad,’ zeg ik zacht.

Ze knikt begrijpend. ‘Kinderen… ze weten vaak niet wat ze aan hun moeder hebben tot het te laat is.’

’s Avonds pak ik een oude foto van Daan als baby uit mijn tas. Ik strijk over zijn gezichtje op de foto en fluister: ‘Hou je nog wel van mij?’

De stilte in de kamer is oorverdovend.

Misschien heb ik te veel gegeven zonder iets terug te vragen. Misschien ben ik vergeten dat ook moeders grenzen mogen stellen.

Hebben jullie ooit iets opgeofferd voor je kinderen waar je later spijt van kreeg? Of ben ik de enige die zich zo verloren voelt?