Op de dag van mijn pensioen zei mijn man: ‘Ik ga weg. Ik verdien een nieuw leven.’

‘Ik ga weg. Ik verdien een nieuw leven.’

Zijn stem trilde niet. Hij keek me recht aan, terwijl ik nog met het cellofaan van het bloemenboeket in mijn handen stond. De geur van fresia’s en rozen mengde zich met de geur van vers gezette koffie. Mijn handen trilden. ‘Wat bedoel je, Kees?’ vroeg ik, mijn stem hoger dan normaal.

Hij haalde zijn schouders op, alsof hij het over het weer had. ‘Het is tijd, Marjan. Ik wil niet oud worden zoals mijn vader. Altijd maar hetzelfde, altijd maar wachten tot het leven voorbij is.’

Ik lachte ongemakkelijk. ‘Is dit een grap? Kees, vandaag… vandaag is mijn pensioenfeest. We zouden samen gaan wandelen op Texel, weet je nog?’

Hij keek langs me heen, naar de foto van onze kinderen op de kast. ‘Ik heb al een appartement in Utrecht. Ik vertrek vanavond.’

Mijn benen voelden als pudding. Ik liet me op de bank zakken, de bloemen vielen op de grond. De stilte die volgde was oorverdovend.

‘Waarom nu?’ fluisterde ik uiteindelijk. ‘Na alles wat we samen hebben opgebouwd?’

Kees zuchtte diep. ‘Omdat ik anders nooit ga. Omdat jij nu eindelijk tijd hebt voor jezelf, zonder mij.’

De voordeur viel achter hem dicht voordat ik iets kon zeggen.

De dagen daarna voelde ik me als een figurant in mijn eigen leven. De kinderen – Sanne en Joris – kwamen langs, hun gezichten gespannen.

‘Mam, wist je hier echt niks van?’ vroeg Sanne terwijl ze de vaatwasser uitruimde.

‘Nee,’ zei ik zacht. ‘Helemaal niets.’

Joris keek boos. ‘Wat een lafaard, om je zo achter te laten.’

Ik wilde hem verdedigen – Kees was altijd een goede vader geweest – maar ik kon het niet. Ik wist niet eens meer wie hij was.

’s Nachts lag ik wakker en hoorde ik de regen tegen het raam slaan. Mijn gedachten gingen terug naar onze eerste ontmoeting, op het station van Amersfoort. Hoe hij me toen aankeek, vol belofte en avontuur. Waar was dat gebleven?

De weken verstreken. De bloemen verwelkten in hun vaas, net als mijn plannen voor de toekomst. Mijn pensioen voelde als een straf in plaats van een beloning.

Op een ochtend vond ik een briefje in de brievenbus:

‘Marjan,
Het spijt me dat het zo moest gaan. Ik hoop dat je gelukkig wordt.
Kees’

Geen uitleg, geen excuses.

Mijn zus Anja belde elke dag. ‘Kom bij mij logeren in Groningen,’ drong ze aan. Maar ik wilde niet vluchten. Dit huis was mijn thuis – ons thuis – en ik was vastbesloten om niet alles kwijt te raken.

Toch voelde ik me verloren tijdens het boodschappen doen bij de Albert Heijn, waar iedereen leek te weten wat er gebeurd was.

‘Sterkte, Marjan,’ fluisterde buurvrouw Els terwijl ze haar karretje voortduwde.

Ik knikte zwijgend.

Op een avond zat ik aan tafel met Sanne en haar man Pieter. De kinderen speelden in de tuin.

‘Misschien is dit wel goed, mam,’ zei Sanne voorzichtig. ‘Je hebt altijd voor iedereen gezorgd behalve voor jezelf.’

‘Wat moet ik dan doen?’ vroeg ik wanhopig.

Pieter glimlachte bemoedigend. ‘Ga iets nieuws proberen. Schrijf je in voor schilderles of ga vrijwilligerswerk doen.’

De volgende dag schreef ik me in voor een cursus aquarelleren bij het buurthuis. De eerste les voelde onwennig; mijn handen trilden toen ik het penseel vasthield.

Naast me zat Henk, een weduwnaar met vriendelijke ogen.

‘Ook net begonnen?’ vroeg hij.

Ik knikte en glimlachte voorzichtig.

Langzaam begon er iets te veranderen. Ik vond rust in het mengen van kleuren en het kijken naar het licht op het water van de Vecht tijdens onze schilderuitjes.

Toch bleef Kees door mijn hoofd spoken. Op een dag belde hij onverwacht.

‘Marjan, mag ik langskomen om wat spullen op te halen?’

Mijn hart bonsde in mijn keel toen hij binnenkwam. Hij leek ouder, vermoeider.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij zacht.

‘Beter dan ik dacht,’ antwoordde ik eerlijk.

Hij keek naar de schilderijen aan de muur – mijn schilderijen.

‘Je hebt talent,’ zei hij zacht.

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Waarom heb je nooit iets gezegd? Waarom ben je weggegaan zonder uitleg?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik was bang dat ik zou verdwijnen als ik bleef.’

‘En nu? Ben je gelukkig?’

Hij keek weg. ‘Ik weet het niet.’

Toen hij vertrok, voelde ik geen woede meer – alleen verdriet om wat verloren was gegaan en opluchting dat ik niet langer hoefde te wachten op antwoorden die nooit zouden komen.

De maanden gingen voorbij en langzaam vond ik mezelf terug tussen de verf en het papier, tussen nieuwe vrienden en oude herinneringen.

Op een dag stond Sanne voor de deur met haar dochtertje Lotte aan haar hand.

‘Mam,’ zei ze, ‘ik ben trots op je.’

Ik glimlachte en voelde voor het eerst sinds lange tijd weer hoop.

’s Avonds zat ik alleen aan tafel en keek naar buiten, waar de zon onderging boven de weilanden.

Hebben we ooit echt controle over ons leven? Of zijn we allemaal maar passanten die proberen te begrijpen waarom mensen van wie we houden soms verdwijnen? Wat zou jij doen als alles wat je kende ineens wegvalt?