Tussen Twee Vuren: Familie, Loyaliteit en Onverwachte Liefde
‘Lotte, je kunt niet altijd iedereen tevreden houden!’ De stem van mijn moeder, Ingrid, trilt door de telefoon. Ik sta in de hal van het ziekenhuis, mijn jas nog aan, de geur van desinfectiemiddel prikt in mijn neus. ‘Mam, ik weet het niet meer. Ze heeft me nodig. Nathan kan dit niet alleen.’ Mijn stem breekt.
‘En ik dan? Je vader heeft volgende week zijn uitslag. Je weet hoe zenuwachtig ik ben. Je hoort hier te zijn, bij ons.’
Ik sluit mijn ogen. Mijn hoofd bonkt. Sinds de diagnose van mijn schoonmoeder – longkanker, uitgezaaid – voelt het alsof ik in tweeën gescheurd word. Nathan is haar enige kind. Zijn vader overleed jaren geleden aan een hartaanval. En nu is Grace, mijn schoonmoeder, afhankelijk van ons. Maar mijn eigen ouders zijn ook niet meer de jongsten. Mijn vader wacht op een uitslag die alles kan veranderen.
‘Mam, ik kom morgen langs, goed? Ik beloof het.’
Ze zucht diep. ‘Je bent altijd daar. Alsof wij er niet meer toe doen.’
Ik wil schreeuwen dat dat niet waar is, maar de woorden blijven steken. Ik hang op en leun tegen de koude muur. Mijn handen trillen.
‘Lotte?’ Nathan komt aanlopen, zijn ogen rood van het huilen. ‘Ze vraagt naar je.’
Ik knik en loop met hem mee naar de kamer van Grace. Ze ligt bleek in bed, haar dunne haar geplakt aan haar voorhoofd. ‘Dag meisje,’ fluistert ze. ‘Kom je even bij me zitten?’
Ik pak haar hand. Ze is koud en broos. ‘Natuurlijk, Grace.’
Nathan gaat aan het voeteneind zitten, zijn schouders gebogen. ‘De arts zegt dat ze misschien nog een paar weken heeft,’ zegt hij zacht.
Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘We zijn hier,’ zeg ik tegen Grace, maar eigenlijk zeg ik het ook tegen mezelf.
De dagen vervagen tot een waas van ziekenhuisbezoeken, telefoontjes met mijn moeder en slapeloze nachten. Nathan en ik slapen om de beurt op een matras naast Grace’ bed. Soms hoor ik hem zachtjes huilen in het donker.
Op een avond, als ik net een kop thee heb gehaald, zie ik op mijn telefoon vijf gemiste oproepen van mijn moeder. Mijn hart slaat over.
‘Lotte! Waar ben je? Je vader is gevallen! Hij ligt nu in het ziekenhuis in Amersfoort!’ Haar stem klinkt paniekerig.
‘Ik kom eraan!’ roep ik zonder na te denken.
Nathan kijkt me aan als ik mijn jas pak. ‘Wat is er?’
‘Mijn vader… hij ligt in het ziekenhuis. Ik moet gaan.’
Hij knikt langzaam, maar zijn ogen vullen zich met tranen. ‘En mijn moeder dan?’
Ik voel me verscheurd. ‘Nathan…’
‘Ga maar,’ zegt hij uiteindelijk zacht.
De treinrit naar Amersfoort duurt een eeuwigheid. Mijn gedachten razen: wat als papa iets ernstigs heeft? Wat als Grace vannacht overlijdt? Wat als Nathan me dit nooit vergeeft?
In het ziekenhuis vind ik mijn moeder huilend op een stoel naast papa’s bed. Hij heeft zijn heup gebroken en moet geopereerd worden.
‘Je bent gekomen,’ snikt mijn moeder.
‘Natuurlijk ben ik gekomen,’ fluister ik terwijl ik haar omhels.
Die nacht slaap ik op een harde stoel naast papa’s bed. Mijn telefoon trilt elk uur met berichtjes van Nathan: ‘Ze vraagt naar je.’ ‘Ze slaapt veel.’ ‘Ik weet niet of ze nog wakker wordt.’
De volgende ochtend neem ik afscheid van papa en mama en haast me terug naar Utrecht, waar Grace ligt. Nathan zit verslagen naast haar bed.
‘Ze heeft naar je gevraagd,’ zegt hij zonder me aan te kijken.
Ik ga naast Grace zitten en pak haar hand vast. Haar ogen gaan langzaam open.
‘Lotte…’ Ze glimlacht zwakjes. ‘Dank je wel dat je er bent.’
Ik voel tranen branden achter mijn ogen. ‘Altijd,’ fluister ik.
Grace overlijdt die nacht, terwijl Nathan en ik haar hand vasthouden. Het is stil in de kamer, behalve het zachte gezoem van de apparaten die langzaam uitgaan.
Na de begrafenis is het huis leeg en koud. Nathan praat nauwelijks nog met me. Mijn moeder belt elke dag: ‘Wanneer kom je weer eens langs? Je vader heeft je nodig.’
Op een avond barst ik uit tegen Nathan: ‘Denk je dat dit makkelijk voor me was? Ik heb geprobeerd iedereen te helpen! Maar ik ben mezelf kwijtgeraakt.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen vol verdriet én begrip. ‘Het spijt me, Lot. Ik was zo bezig met mijn moeder dat ik vergat hoeveel jij moest dragen.’
We huilen samen op de bank, voor het eerst sinds weken echt samen.
Langzaam vinden we een nieuw evenwicht. Ik verdeel mijn tijd tussen Nathan en mijn ouders, maar het schuldgevoel blijft knagen: had ik meer kunnen doen? Had ik beter moeten kiezen?
Soms kijk ik naar buiten, naar de regen die tegen het raam tikt, en vraag ik me af: Hoeveel kan één mens dragen voordat ze breekt? En wat betekent familie eigenlijk als je altijd moet kiezen tussen mensen van wie je houdt?