Wanneer je huis niet meer van jou is: Het verhaal van een stiefmoeder in de schaduw van andermans kinderen
‘Waarom moet het altijd zo gaan?’ fluister ik terwijl ik de deur van de woonkamer zachtjes achter me dichttrek. Mijn handen trillen als ik de kopjes thee op het dienblad zet. In de keuken hoor ik het gelach van Iris, de dochter van mijn man, en haar kinderen – Bram en Lotte. Ze zijn hier weer, zoals elke zaterdag. En elke zaterdag voel ik me een beetje minder thuis in mijn eigen huis.
‘Marieke, waar blijft die thee nou?’ roept Iris ongeduldig vanuit de woonkamer. Haar stem klinkt als een bevel, niet als een vraag. Ik slik mijn frustratie weg en loop naar binnen met het dienblad. Mijn man, Henk, zit naast haar op de bank. Zijn ogen zoeken even de mijne, maar hij kijkt snel weer weg als hij merkt dat ik niet glimlach.
‘Dankjewel, mam,’ zegt Bram beleefd, maar Lotte trekt een vies gezicht. ‘Ik lust geen rooibosthee,’ moppert ze. Iris zucht overdreven. ‘Mam, had je niet gewoon Engelse thee kunnen zetten? Je weet toch dat Lotte dat lekkerder vindt?’
Ik knik zwijgend en loop terug naar de keuken. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik hoor hoe ze verder praten over school, werk, vakanties – alles waar ik buiten sta. Henk lacht hard om een grapje van Iris. Het klinkt alsof hij een andere man is als zij er zijn.
Toen ik Henk leerde kennen, was ik net gescheiden en voelde ik me eindelijk weer een beetje mezelf worden. Hij was warm, zorgzaam, en zijn ogen straalden als hij over zijn dochter sprak. ‘Ze is alles voor me,’ zei hij vaak. Ik dacht dat er ruimte zou zijn voor mij naast zijn liefde voor haar. Maar nu voelt het alsof ik altijd moet vechten voor een plekje in zijn leven.
De eerste jaren probeerde ik het echt. Ik bakte koekjes met Iris en nam Bram en Lotte mee naar de kinderboerderij. Maar hoe harder ik mijn best deed, hoe meer ik het gevoel kreeg dat ik niet welkom was. Iris keek me altijd aan met die blik – alsof ik iets had afgepakt wat haar toebehoorde.
‘Waarom doe je zo afstandelijk?’ vroeg Henk laatst nog toen we samen in bed lagen. ‘Ze proberen echt hun best te doen.’
‘Hun best?’ had ik gesist. ‘Ze doen alsof ik lucht ben! Alsof dit huis alleen van jullie is.’
Henk draaide zich om en zei niets meer.
Vandaag is het erger dan anders. Misschien omdat ik moe ben van het werken in de zorg – lange dagen, korte nachten. Of misschien omdat ik weet dat Iris binnenkort gaat scheiden en waarschijnlijk vaker hier zal zijn met haar kinderen.
‘Mam, mag ik straks op jouw kamer tv kijken?’ vraagt Bram plotseling. Zonder mij aan te kijken.
‘Dat is Mariekes kamer,’ zegt Henk zachtjes.
‘Ach joh, Marieke vindt dat vast niet erg,’ zegt Iris snel. Ze kijkt me aan met die blik vol vanzelfsprekendheid.
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Nee hoor,’ zeg ik schor. ‘Ga maar.’
In de keuken staar ik uit het raam naar de regen die tegen het glas tikt. Mijn moeder zei vroeger altijd: ‘Je moet je plek verdienen in een gezin.’ Maar hoeveel moet je geven voordat je zelf iets terugkrijgt?
De avond valt en Iris vertrekt eindelijk met haar kinderen. Henk komt naast me staan terwijl ik de vaatwasser inruim.
‘Je was stil vandaag,’ zegt hij voorzichtig.
‘Ik voel me soms zo alleen, Henk,’ fluister ik. ‘Alsof dit huis niet meer van mij is.’
Hij zucht diep en legt zijn hand op mijn schouder. ‘Het is ook jouw huis, Marieke. Maar zij horen er ook bij.’
‘En waar hoor ík dan bij?’ vraag ik zachtjes.
Hij heeft geen antwoord.
De dagen daarna probeer ik het gesprek te vermijden. Maar het knaagt aan me – de leegte die achterblijft als zij weg zijn, maar ook de spanning als ze er wél zijn.
Op een woensdagavond zit ik met mijn beste vriendin Anja aan de keukentafel.
‘Waarom laat je het toe?’ vraagt ze rechtuit.
‘Omdat ik van Henk hou,’ zeg ik simpelweg.
‘Maar hou je nog wel genoeg van jezelf?’
Die vraag blijft hangen als een koude mist in mijn hoofd.
De volgende zaterdag besluit ik het anders te doen. Als Iris binnenkomt, zeg ik vriendelijk: ‘Iris, zou je willen helpen met het koken vandaag?’ Ze kijkt verrast, maar knikt langzaam.
Tijdens het snijden van de groenten praten we over haar scheiding. Voor het eerst zie ik iets zachts in haar ogen – kwetsbaarheid die ze normaal verbergt achter scherpe opmerkingen.
‘Het is moeilijk,’ zegt ze zachtjes. ‘Alles verandert.’
‘Dat weet ik,’ zeg ik eerlijk. ‘Ik heb het zelf meegemaakt.’
Die avond eten we samen aan tafel zonder spanning. Lotte lacht om een grapje van mij en Bram vraagt of hij mag helpen met de afwas.
Als iedereen weg is, kijkt Henk me aan met tranen in zijn ogen.
‘Dankjewel dat je er bent,’ fluistert hij.
Ik glimlach flauwtjes. Want ondanks alles weet ik: dit blijft moeilijk. Maar misschien is er toch ruimte voor mij – als ik mezelf niet langer wegcijfer.
Soms vraag ik me af: hoeveel moet je opgeven om ergens bij te horen? En wanneer mag je eindelijk zeggen: dit is ook míjn thuis?