Mijn vader zag mij pas na de scheiding – nu is hij te aanwezig
‘Waarom zeg je nooit iets terug, Noor?’ De stem van mijn vader klinkt hard in de kleine keuken van zijn nieuwe appartement in Amersfoort. Mijn handen trillen als ik de mok thee neerzet. ‘Omdat ik niet weet wat ik moet zeggen,’ antwoord ik zacht. Mijn broertje Daan kijkt op van zijn telefoon, zijn ogen schieten heen en weer tussen ons.
Het is een regenachtige zaterdagmiddag, de zoveelste sinds de scheiding. Vroeger, toen we nog met z’n vieren waren, voelde het huis altijd warm en vol. Nu echoot elk woord tegen de kale muren van mijn vaders flat. Hij probeert te doen alsof alles normaal is, maar niets is normaal meer.
Mijn vader was er nooit echt. Altijd druk met zijn werk bij de gemeente, altijd vergaderingen, altijd ‘nog even een mailtje sturen’. Mijn moeder deed alles: schoolgesprekken, zwemles, boterhammen smeren. Ik herinner me hoe ik als klein meisje opkeek naar de deur als hij thuiskwam – hopend dat hij me zou zien staan. Maar meestal liep hij me voorbij, zijn hoofd al bij het volgende project.
Toen kwam de dag dat mama huilend in de keuken stond. ‘Het is klaar, Noor,’ zei ze. ‘Papa en ik gaan uit elkaar.’ Ik voelde me alsof ik door de grond zakte. Daan begon te schreeuwen, gooide zijn bord op de grond. Ik stond verstijfd, niet wetend wat ik moest voelen.
De eerste maanden na de scheiding zagen we papa nauwelijks. Hij stuurde appjes – ‘Hoe was school?’ – maar het bleef bij korte berichtjes. Tot hij ineens besloot dat hij meer tijd met ons wilde doorbrengen. Ineens stond hij elke woensdagmiddag op het schoolplein, met een ongemakkelijke glimlach en een tas vol boodschappen.
‘We gaan samen koken!’ zei hij enthousiast die eerste keer. Daan rolde met zijn ogen. Ik probeerde te glimlachen, maar het voelde geforceerd. Papa wist niet eens wat mijn lievelingseten was.
‘Noor, wil je de paprika snijden?’ vroeg hij.
‘Ik lust geen paprika,’ mompelde ik.
Hij keek verbaasd. ‘Sinds wanneer?’
‘Altijd al.’
Het bleef stil terwijl ik wortels sneed en Daan ongeïnteresseerd op zijn telefoon tikte. Papa probeerde verhalen te vertellen over zijn jeugd in Utrecht, over hoe hij vroeger kattenkwaad uithaalde met zijn broer Bart. Maar het voelde alsof hij tegen vreemden praatte.
Na het eten zette hij een film op die wij allang gezien hadden. ‘Dit vond ik vroeger geweldig,’ zei hij. Daan zuchtte luidruchtig en liep naar zijn kamer. Ik bleef zitten uit beleefdheid, maar mijn gedachten dwaalden af naar mama thuis, die waarschijnlijk alleen op de bank zat.
De weken daarna werd papa steeds fanatieker. Hij wilde weten hoe het op school ging, vroeg naar mijn vriendinnen, probeerde grapjes te maken die niet landden. Soms werd hij boos als we niet reageerden zoals hij hoopte.
‘Waarom doen jullie zo afstandelijk?’ vroeg hij op een avond terwijl we aan tafel zaten.
Daan haalde zijn schouders op. ‘Weet ik veel.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Misschien omdat jij altijd weg was,’ fluisterde ik.
Papa keek geschrokken. ‘Dat is niet eerlijk, Noor. Ik werkte hard voor jullie.’
‘Maar je was er nooit,’ zei ik harder dan bedoeld.
Hij stond op, liep naar het raam en staarde naar buiten. ‘Ik probeer het nu toch goed te maken?’
‘Het voelt gewoon raar,’ zei ik zacht.
Die avond lag ik wakker in het logeerbed bij papa thuis. Ik hoorde hem in de woonkamer bellen met oma – gefrustreerd, zijn stem overslaand. ‘Ze laten me niet toe… Alsof ik hun vader niet meer ben.’
Op school merkte ik dat ik jaloers werd op vriendinnen die wél een band hadden met hun vaders. Anne vertelde hoe haar vader haar hielp met wiskunde; Lotte ging elk weekend met haar vader naar de markt. Ik wist niet eens wat ik met papa moest bespreken.
Op een dag kwam hij onverwacht langs bij mama thuis – iets wat ze had verboden zonder overleg. Hij stond in de regen voor de deur met bloemen en een doos gebakjes.
‘Ik wil gewoon praten,’ zei hij tegen mama.
‘Dit is niet het moment, Erik,’ zei ze koel.
Daan stormde naar boven; ik bleef staan in de gang, verstijfd tussen twee werelden die niet meer samenkwamen.
Papa keek me aan, zijn ogen rood van vermoeidheid of verdriet – misschien allebei.
‘Noor… wil je alsjeblieft proberen? Ik weet dat ik fouten heb gemaakt.’
Ik slikte. ‘Ik weet niet hoe.’
De maanden sleepten zich voort. Papa bleef proberen: kaartjes voor het theater, samen fietsen in het bos, zelfs een weekendje naar Texel. Maar alles voelde als een toneelstuk waarin niemand zijn rol kende.
Op Texel regende het de hele tijd. We zaten vast in een vakantiehuisje terwijl papa probeerde spelletjes te spelen die wij kinderachtig vonden.
‘Waarom lachen jullie nooit?’ riep hij gefrustreerd toen Daan weer chagrijnig afhaakte.
‘Omdat het niet echt voelt,’ zei ik zachtjes.
Die avond zat ik alleen op het strand, starend naar de grijze golven die tegen de kust sloegen. Ik dacht aan vroeger – aan hoe ik altijd hoopte dat papa me zou zien staan, dat hij zou vragen hoe mijn dag was geweest. Nu deed hij dat eindelijk, maar het voelde als mosterd na de maaltijd.
Toen we terugkwamen van Texel barstte de bom thuis bij mama.
‘Waarom moet je altijd zo moeilijk doen tegen je vader?’ vroeg ze verwijtend.
‘Omdat hij nu ineens alles goed wil maken terwijl hij er nooit was!’ schreeuwde ik terug.
Ze zuchtte diep en sloeg haar armen om me heen. ‘Misschien weet hij ook gewoon niet hoe het moet.’
Soms vraag ik me af of het ooit nog goedkomt tussen ons. Of we ooit echt kunnen praten zonder dat het ongemakkelijk voelt; of hij ooit begrijpt hoeveel pijn het doet om jarenlang onzichtbaar te zijn geweest.
Nu zit ik hier aan zijn keukentafel, luisterend naar het getik van de regen tegen het raam en het zachte gesnik van mijn vader in de kamer ernaast. Misschien moeten we allebei leren hoe we opnieuw moeten beginnen – als vreemden die familie proberen te worden.
Hebben jullie ooit zoiets meegemaakt? Kun je een band herstellen die er nooit echt is geweest? Of blijft er altijd iets tussen zitten wat je niet meer kunt lijmen?