Ik stuurde mijn zonen naar de winkel, maar alleen de oudste kwam terug

‘Waar is Jesse?’ Mijn stem trilde terwijl ik Daan stevig bij zijn schouders pakte. Zijn wangen waren rood van het fietsen, zijn ademhaling snel. ‘Hij was net achter me, mam. Echt waar. Bij het zebrapad bij de Plus…’

Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik keek naar buiten, naar de lege stoep, waar ik net nog twee jongens zag vertrekken met hun rugzakjes. Daan, twaalf jaar, altijd verantwoordelijk. Jesse, zes, altijd dapper en eigenwijs. ‘Waarom heb je niet op hem gewacht?’ Mijn stem klonk scherper dan bedoeld.

Daan keek naar de grond. ‘Hij wilde zelf fietsen. Hij zei dat hij groot genoeg was.’

Ik voelde paniek opkomen, als een koude golf die mijn hele lichaam overspoelde. Ik greep mijn telefoon en belde direct de politie. Terwijl ik wachtte op antwoord, schoten er duizend gedachten door mijn hoofd. Wat als hij is aangereden? Wat als iemand hem heeft meegenomen? Wat als…

De politie nam op. ‘Met spoed, mijn zoon is vermist! Zes jaar oud, blond haar, blauwe jas! Jesse van der Meer!’ Mijn stem brak. De agent stelde kalmerende vragen, maar ik hoorde nauwelijks wat hij zei. Ik moest naar buiten. Ik moest zoeken.

‘Daan, blijf thuis! Als Jesse terugkomt, moet er iemand zijn!’ riep ik terwijl ik de deur uitstormde. Mijn benen voelden zwaar, maar ik rende. Langs het fietspad, naar het zebrapad bij de Plus. Ik zag niemand. Alleen een oude man met een hondje.

‘Heeft u een jongetje gezien? Zes jaar, blauwe jas?’

De man schudde zijn hoofd. ‘Nee mevrouw, sorry.’

Ik rende verder, keek in elke steeg, achter elk geparkeerd busje. Mijn gedachten gingen terug naar vanochtend. Hoe Jesse had gezeurd om mee te mogen. ‘Ik ben geen baby meer, mam! Daan mag altijd alles!’

Had ik hem moeten tegenhouden? Had ik…

Mijn telefoon trilde in mijn hand. Een onbekend nummer.

‘Mevrouw Van der Meer? Met agent De Groot. We hebben patrouilles in de buurt en camerabeelden opgevraagd bij de supermarkt. Kunt u naar huis komen? We sturen iemand naar u toe.’

Ik draaide om en liep terug, trillend van angst en schuldgevoel. Thuis zat Daan op de bank, zijn gezicht nat van de tranen.

‘Het spijt me zo, mam…’

Ik sloeg mijn armen om hem heen. ‘Het is niet jouw schuld, lieverd.’ Maar diep vanbinnen voelde ik woede borrelen. Waarom had hij niet beter opgelet? Waarom had ík niet beter opgelet?

De agent arriveerde snel. Ze stelde vragen: wat had Jesse aan? Had hij een telefoon? Was hij ooit eerder weggelopen?

‘Nee,’ snikte ik. ‘Hij is nog zo klein…’

De uren kropen voorbij als dagen. Buren kwamen langs om te helpen zoeken. Mijn moeder belde: ‘Wil je dat ik kom?’ Maar ik kon alleen maar nee schudden; ik wilde niet dat iemand anders zag hoe zwak ik was.

Daan bleef stil in een hoekje zitten, zijn knokkels wit om zijn telefoon geklemd.

Tegen de avond kwam er nieuws: op camerabeelden was te zien dat Jesse bij het zebrapad stond te wachten, toen een vrouw hem aansprak en samen met hem wegliep richting het park.

‘Kent u deze vrouw?’ vroeg de agent terwijl ze een wazig beeld liet zien op haar telefoon.

Mijn adem stokte. Het was mijn zus, Marloes.

‘Dat is… dat is mijn zus,’ fluisterde ik.

De agent keek verbaasd op. ‘Heeft u ruzie met haar?’

Mijn keel werd droog. Marloes en ik hadden al maanden geen contact meer gehad na een heftige ruzie over geld en familie-erfenis. Ze vond dat ik haar had buitengesloten na het overlijden van onze moeder.

‘Ze zou nooit…’ begon ik, maar twijfelde direct aan mijn eigen woorden.

De agent knikte kort en liep naar buiten om te bellen.

Daan keek me met grote ogen aan. ‘Waarom zou tante Marloes Jesse meenemen?’

Ik wist het niet. Of misschien wist ik het wel, diep vanbinnen: Marloes was altijd jaloers geweest op mijn gezin, op hoe hecht wij waren nadat zij zelf gescheiden was en haar kinderen nauwelijks zag.

Een uur later stond Marloes voor de deur met Jesse aan haar hand. Zijn gezichtje betraand, zijn jas vies van het spelen in het park.

‘Hij wilde niet meer mee naar huis,’ zei Marloes zachtjes terwijl ze hem overgaf aan mij.

Ik trok Jesse tegen me aan en voelde hoe mijn hart eindelijk weer klopte.

‘Waarom heb je hem meegenomen?’ vroeg ik met trillende stem.

Marloes keek weg. ‘Hij zei dat hij nooit iets mag en dat jij altijd boos bent.’

Woede en verdriet vochten om voorrang in mijn borst.

‘Je had me moeten bellen! Je kunt niet zomaar—’

‘Jij begrijpt niet hoe het is om je kind te missen,’ snauwde Marloes terug.

De agent kwam ertussen: ‘Dit lossen jullie onderling op, maar dit mag nooit meer gebeuren.’

Die nacht lag ik wakker naast Jesse’s bedje. Zijn ademhaling werd langzaam rustig in zijn slaap. Maar in mij woedde een storm van schuldgevoel en onzekerheid.

Had ik gefaald als moeder? Had ik Marloes te hard veroordeeld? Of was zij degene die grenzen had overschreden?

De volgende ochtend zat Daan stil aan tafel met zijn cornflakes. Jesse kroop dicht tegen mij aan.

‘Mam?’ vroeg Daan zachtjes. ‘Ben je nog boos op mij?’

Ik schudde mijn hoofd en trok hem tegen me aan.

Maar diep vanbinnen bleef één vraag knagen: Hoeveel controle hebben we eigenlijk over het geluk en de veiligheid van onze kinderen? En wat als familie juist degene is die alles uit balans brengt?