“Mama, ik ken je niet” – Het verhaal van Barbara, die alles opofferde voor haar zoon en toch werd vergeten
‘Mama, ik ken je niet.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, als een echo die weigert te verdwijnen. Het was een gewone dinsdagmiddag in het Vondelpark, de zon scheen fel en de lucht was gevuld met het gelach van kinderen. Maar voor mij leek alles stil te vallen toen ik hem zag – mijn zoon, Daan. Hij liep met zijn vrienden, zijn rug recht, zijn blik op de toekomst gericht. Ik stond daar, trillend, met een plastic tas vol boodschappen, en riep zijn naam. ‘Daan!’
Hij draaide zich om, keek me aan met diezelfde blauwe ogen die hij als baby al had. Maar er was niets herkenbaars meer in zijn blik. Geen warmte, geen herkenning. Alleen een kille afstand. Zijn vriend Tom keek me vragend aan. ‘Wie is dat?’ vroeg hij zachtjes. Daan haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Gewoon iemand.’
Mijn hart brak in duizend stukjes.
Ik weet nog goed hoe het allemaal begon. Daan was mijn alles. Na de scheiding van Erik, zijn vader, bleef ik alleen achter met een peuter en een schuldgevoel dat als een zware deken over me heen lag. Erik was weggegaan naar Groningen voor zijn werk en een nieuwe liefde – een vrouw die jonger was dan ik, met lang blond haar en een glimlach die alles leek te krijgen wat ze wilde. Daan bleef bij mij in Amsterdam, in ons kleine appartement in de Rivierenbuurt.
‘Je moet niet altijd zo streng zijn,’ zei mijn moeder vaak als ze op bezoek kwam. ‘Kinderen hebben ruimte nodig.’ Maar ik wilde alleen maar het beste voor Daan. Ik werkte nachtdiensten in het ziekenhuis, draaide dubbele diensten zodat hij kon voetballen bij AFC en op schoolreisjes kon gaan. Elke euro die ik verdiende, ging naar hem.
Toch werd het steeds moeilijker om contact te houden. Toen hij twaalf werd, begon hij zich af te sluiten. Hij kwam laat thuis, sloeg maaltijden over en sloot zich op in zijn kamer met zijn telefoon. ‘Daan, eet je mee?’ vroeg ik dan voorzichtig door de deur.
‘Nee mam, geen honger.’
‘Wil je praten?’
‘Laat me met rust.’
Ik probeerde alles: samen koken, samen naar Ajax kijken, zelfs samen gamen – al snapte ik niets van FIFA of Fortnite. Maar hoe harder ik mijn best deed, hoe verder hij van me afdreef.
Op een avond, toen ik thuiskwam van mijn werk, vond ik hem huilend op de bank. Zijn vader had beloofd hem op te halen voor het weekend, maar had op het laatste moment afgezegd. ‘Hij heeft geen tijd voor mij,’ snikte Daan.
Ik trok hem tegen me aan en fluisterde: ‘Ik ben er altijd voor je.’
Maar zelfs dat leek niet genoeg.
De jaren verstreken en Daan werd ouder, zelfstandiger – of misschien gewoon onbereikbaarder. Hij haalde zijn vwo-diploma met vlag en wimpel en vertrok naar Utrecht om te studeren. Ik was trots, maar voelde me ook leeg achterblijven in het stille huis.
We belden steeds minder. Soms stuurde hij een appje: ‘Alles goed mam.’ Of: ‘Druk met tentamens.’ Maar als ik vroeg of hij thuis kwam eten, kreeg ik vaak geen reactie.
Op een dag belde mijn moeder weer. ‘Barbara, je moet hem loslaten,’ zei ze streng. ‘Hij is volwassen nu.’
Maar hoe laat je los wat je zelf hebt grootgebracht?
Toen kwam corona. De wereld stond stil, maar Daan bleef weg. Hij zat vast in Utrecht met zijn huisgenoten en kwam niet naar huis uit angst mij te besmetten. Ik begreep het – rationeel dan – maar emotioneel voelde het als een afwijzing.
Na de lockdown probeerde ik het contact weer op te bouwen. Ik stuurde hem pakketjes met stroopwafels en sokken (‘Je vergeet altijd sokken te kopen!’), maar kreeg alleen korte bedankjes terug.
Toen kwam die dag in het park.
Ik stond daar als versteend terwijl Daan verder liep met zijn vrienden. Mijn handen trilden zo erg dat de boodschappen uit mijn tas vielen – appels rolden over het pad, een pak melk spatte open op de grond.
Een oudere vrouw kwam naast me staan en legde haar hand op mijn schouder. ‘Gaat het wel?’ vroeg ze zacht.
Ik knikte, maar voelde de tranen over mijn wangen stromen.
Thuis zat ik urenlang op de bank, starend naar de muur vol foto’s van Daan als baby, als peuter met zijn eerste fietsje, als puber met zijn diploma in zijn hand. Waar was het misgegaan? Had ik te veel gegeven? Of juist te weinig?
De dagen daarna probeerde ik hem te bellen, maar hij nam niet op. Mijn berichten bleven onbeantwoord.
Op een avond stond Erik ineens voor de deur. Hij zag er ouder uit dan ik me herinnerde – grijze slapen, vermoeide ogen.
‘Barbara,’ begon hij aarzelend. ‘Daan heeft het moeilijk. Hij weet niet hoe hij met jou moet praten.’
‘Waarom niet?’ snikte ik.
‘Hij voelt zich schuldig,’ zei Erik zacht. ‘Hij denkt dat hij jou teleurgesteld heeft door afstand te nemen.’
‘Maar dat is niet zo! Ik wil alleen weten hoe het met hem gaat!’
Erik zuchtte diep. ‘Misschien moet je hem even laten gaan. Hij komt wel terug als hij er klaar voor is.’
Maar hoe doe je dat? Hoe laat je los?
De weken werden maanden. Ik probeerde mijn leven weer op te pakken: werken, wandelen langs de Amstel, koffie drinken met collega’s. Maar overal zag ik moeders met hun zonen – lachend op de fiets, samen boodschappen doen bij Albert Heijn – en voelde ik de leegte in mijn eigen leven des te sterker.
Op een dag kreeg ik een kaartje in de brievenbus: ‘Lieve mam, sorry dat ik zo afstandelijk ben geweest. Ik heb tijd nodig om mezelf te vinden. Ik hou van je – Daan.’
Ik huilde van opluchting én verdriet.
Nu zit ik hier aan de keukentafel en kijk naar buiten, waar de regen tegen het raam tikt. Mijn hart is nog steeds zwaar, maar ergens diep vanbinnen gloeit een sprankje hoop.
Heb ik gefaald als moeder? Of is dit gewoon hoe het leven gaat? Kan liefde ooit genoeg zijn om iemand vast te houden die zelf wil vliegen?
Wat denken jullie? Is loslaten echt liefde?